J - j
ja`
b::
ja`ty.
znw.
brandstof.
Ref.: yatï
ja`ja
znw.
mes.
alleen tot kindertjes gezegd.
jaja
m::
jajante.
tsw.
oudere broer.
Ref.: yaya
ook gezegd tegen moeders broer (in plaats van jawo); vgl
se`wo.
jajonto
ww-ov.
het lichaam inwikkelen.
Ref.: yamun
ja`kan
znw.
slaapwandeling.
ja`kan pe man 'hij slaapwandelt'.
jakana`i
[jákanài]
znw.
zandvlo.
Tunga penetrans (Tungidae).
beter bekend onder de naam siko.
jakarawa
[jakaráwa]
znw.
zeehert, strandhert, savannehert.
Odocoileus virginianus (Cervidae).
Ref.: yakarawa
jaki
Etym.:
Sr dyaki
.
znw.
(soort) meerval.
Rhamdia quelen (Pimelodidae).
Ref.: yaki
heeft lange voeldraden.
jako
az.
ten tijde van.
Ref.: ako
amu jako 'een andere keer', (ero) oty jako 'onlangs',
ijako (1) 'in die tijd, ondertussen', (2) 'anders, zo niet'.
jakoro
znw.
sloomheid, sufheid.
ijakorory me mana 'je bent een sufferd', pero jakorory 'slome hond'.
jakurumo
ww-ov.
rondbuigen, soepel maken, lenig maken.
Ref.: jakurumo
[Aanmerking: l]
jakuruwo
ww-ov.
buigzaam wrijven, soepel maken.
[Aanmerking: b]
jakuwa
znw.
medicijnmansgeest.
Ref.: akuwa
jakuwapa
ww-ov.
van een (medicijnmans)geest voorzien.
Ref.: püjei
jakyin
znw.
plakkerigheid, kleverigheid, harsigheid.
Ref.: aköi
jakyin me 'onontwikkeld, onrijp'.
jamatu
Etym.:
Ww jamata, Pm jamatu
.
znw.
grote mand met deksel.
Ref.: yamatu
jamatu sano 'moedermand, onderstuk van de mand',
jamatu kapasiry 'gordeldier van de mand, binnenste wand van de mand', jamatu pi`po 'buitenwand'.
jami
znw.
gekheid, gesol.
jamika
Etym.:
Wj amika
.
ww-ov.
een loopje nemen met, voor de gek houden, sollen met.
ook eufemisme voor: 'verkrachten'.
ja`mity
ww-ov.
oprakelen, weer laten ontvlammen.
(w)eja`mity
ww-med.
zich oprakelen, zich weer laten ontvlammen.
Jampanesi
Etym.:
Sr Ya(m)paneysi
.
znw.
Javaan.
ja`mun
Etym.:
T jamun
.
znw.
lichaam, (V:) grootte, afmeting.
Ref.: yamun
ja`munano 'lichaam (in het algemeen)', aja`munumpo 'jouw zielige lichaam'.
ja`muna
znw.
harde hout (uit de kern van de boomstam).
ja`na
znw.
sterkte, stevigheid, stijfheid, onveerkrachtigheid.
Ref.: ya
ja`naka
ww-ov.
hard maken, stevig maken, flink maken.
(w)eja`naka
ww-med.
zich flink houden.
Ref.: yanaka
[Aanmerking: b A: de kracht ontnemen]
janakari
Etym.:
A janakari
.
znw.
groene toekan.
Pteroglossus viridis (Rhamphastidae).
[Aanmerking: HM292]
ja`nata
ww-onov.
stijf worden, hard worden.
Ref.: yanata
jankara`to
ww-ov.
van een anker voorzien, ankeren.
janon
bw.
op herkenning oproepende wijze, op herinnerende wijze.
asin pe janon kynaitan 'het wordt warm, weet ik uit ervaring', apairy janon netuma`mo`kaje, ran! 'je zus die daar kookt roept een herinnering bij mij wakker!}
.
jansi`ko
ww-ov.
diep maken, dieper maken.
jansi`pe
bnw.
in de diepte, diep.
Ref.: yansi
jansi`non meervoud van jansi`pyn.
jape
znw.
(soort) scherp gras.
Setaria geniculata (Gramineae).
Ref.: yape
japepeito
znw.
luchtstroom, wind, gaapadem.
Ref.: yapepeitorï
japepeitory sitynkaje 'ik gaap'.
japepuku
znw.
(soort) liaan.
Ref.: yapepuku
[Aanmerking: A: Sr baksi-tetei nO]
japopare
[japopáre]
znw.
(soort) boom.
Licania heteromorpha (Chrysobalanaceae), Licania divaricata (Chrysobalanaceae).
japopare`mempo '(soort) boom [Licania hostmanni (Chrysobalanaceae)]'.
japopareran
znw.
(soort) boom.
Couepia versicolor (Rosaceae).
ja`posi
znw.
schuchterheid, verlegenheid.
ja`posi pe wa 'ik ben verlegen'.
ja`posima
ww-ov.
verlegen zijn ten opzichte van, verliefd zijn op.
ja`posiwa
ww-onov.
verlegen worden, verliefd worden.
japota
ww-onov.
bekwaam worden.
japu
Etym.:
Wp japu
.
znw.
kuiforopendola.
Psarocolius decumanus (Icteridae).
Ref.: yapu
[Aanmerking: HM538 E330 Jensen: leider van de troepialen en kraaien]
ja`puru
znw.
rotting, ontbinding.
Ref.: apuru
wewe ja`puru`po 'rottende boom, halfvergaan hout'.
ja`puta
ww-onov.
rotten, vergaan.
Ref.: apuru
jara
Etym.:
T jara, Wj jara, Kp jara, Pm jara
.
znw.
spar, lange staak.
Ref.: yararï
jarajara
Etym.:
A jarajara
.
znw.
(soort) plant.
Cecropia peltata (Moraceae), Duguetia-soorten (?).
Ref.: yarayara
[Aanmerking: Arowaks: Duguetia-soorten]
jarami
znw.
(soort) plant.
Eugenia racemiflora (Myrtaceae).
jaran
znw.
omheining, stalling, kipperen.
jarani
znw.
(soort) plant.
Phyllanthus urinaria (Euphorbiaceae).
Ref.: yarani
jaranto
ww-ov.
van een omheining voorzien.
(w)ejaranto
ww-med.
zich van een omheining voorzien.
Ref.: yararï
jara`to
Etym.:
T jara`tv
.
ww-ov.
van lange staken voorzien.
jarawa
znw.
amerikaanse lamantijn, zeekoe.
Sirenia.
Ref.: yarawa
[Aanmerking: vgl manati]
jaremuna
znw.
(soort) kolibrie.
Trochilidae.
Ref.: yaremuna
[Aanmerking: HM254 262 464]
jaremusi
Etym.:
Wp wainymysi
.
znw.
(soort) kolibrie.
Phaethornis-soorten (Trochilidae).
Ref.: yaremusi
arawata remusiry '(soort) roodbruine kolibrie'.
[Aanmerking: HM254 262 464 Wp Phaethornis superciliosus]
jariku
znw.
pelikaan.
Pelecanidae.
[Aanmerking: HM60 E58]
jaripi
znw.
(soort) plant.
Miconia pteropoda (Melastomaceae).
jarojaro
znw.
(soort) plant.
Guatteria schomburgkiana (Annonaceae).
jasako
znw.
zuurte, zurigheid.
jasakota
ww-onov.
verzuren, zuur worden.
Ref.: asako
jasimemy
ww-ov.
oprollen, rondwikkelen.
yjame`kun poko kasuru sijasimempo`sa 'ik wikkel kralen(snoeren) om mijn pols'.
(w)ejasimemy
ww-med.
zich oprollen, zich rondwikkelen.
Ref.: yasimemu
ja`ta
az.
die men aanziet voor.
ypiry ja`ta mo`ko sekano`sakon 'ik dacht dat hij mijn broer was'.
ja`to
ww-ov.
van brandstof voorzien, (een motor) starten.
(w)eja`to
ww-med.
zich van brandstof voorzien.
Ref.: yatï
jawareran
znw.
(soort) plant.
Conceveiba guianensis (Euphorbiaceae).
jaworo
znw.
nachtmerrie, slaapwandeling.
jaworota
ww-onov.
benauwd zijn, slaapwandelen.
Ref.: yaworo
ja`wu`ko
ww-ov.
stremmen, laten stagneren ; zich niet verder laten ontwikkelen.
ja`wuku
znw.
stagnatie, stremming, ontwikkelingsstop.
ja`wu`ta
ww-onov.
stagneren, gestremd worden ; blijven steken in zijn ontwikkeling.
je
Etym.:
T je, Wj je, Ap je, Ww jo, Kp je, Pm je, M
je
.
znw.
tand, scherpte.
Ref.: ye
aimara jery '(soort) waterslang', konomeru jerympo 'tand van de donder', d.w.z. 'oude stenen bijl, zogezegd een tand, die de donder op de aarde heeft laten vallen', amekuru jery 'jouw hoektand', jewano 'tand (in het algemeen)'.
jeka
Etym.:
Wj jeka
.
ww-ov.
tanden trekken.
jeke`ka
ww-ov.
de tanden weghalen van.
jekepy
ww-onov.
tandeloos worden.
Ref.: ye
jekuni
znw.
blaasje op het tandvlees.
jeky
ww-ov.
laten tandeknarsen.
sijekyja 'ik laat hem tandenknarsen'.
jemaraka
ww-ov.
de weerhaken weghalen van.
je`n
Etym.:
T eny, Wj eny, Ap jeny, Kp jen, Pm jen
.
znw.
waar je iets in doet, houder, bevatting.
Ref.: enë
pupuru je`ny 'schoen', karetary je`ny 'boekenkast, envelop', erekusiry je`ny 'zijn galblaas', erepary je`ny 'zijn maag', i`me je`ny 'haar baarmoeder', siku je`ny 'blaas'.
jena`kotoi
znw.
(soort) plant.
Hymenachne amplexicaulis (Gramineae).
Ref.: yenakotoi
ook kiririma genoemd; maakt snorkend geluid bij aanraken; geneest het snurken wanneer men het over de hals van de snurker strijkt.
[Aanmerking: nO]
jenonopy
Etym.:
Ap jenonopy
.
ww-ov.
haten.
je`nynto
Etym.:
T enyntv, Wj enma
.
ww-ov.
van een houder voorzien, ergens in doen.
(w)aije`nynto
ww-med.
zich van een houder voorzien, ergens in gaan.
jepaika
ww-ov.
op de tanden slaan van.
jepika
ww-ov.
het tandvlees opschuiven van.
(w)aijepika
ww-med.
zich het tandvlees opschuiven.
meku waijepikatopo '(soort) boom'.
je`po
Etym.:
T jetypv, Wj jetpv, Ap je`po, Kp e`pv, Pm
je`pv, M jepy
.
m::
je`san.
znw.
been, bot.
Ref.: yepo
typuru kusari je`po of jakarawa soropary je`po '(soort) boom [Chaetocarpus schomburgkianus (Euphorbiaceae)]'.
je`poka
ww-ov.
de botten weghalen van.
jepoty
Etym.:
Ap jepoty
.
znw.
snijtanden, voortanden.
Ref.: ye
jerijeri
Etym.:
Wp jurijuri
.
znw.
zangcicade.
Cicadidae.
[Aanmerking: L233 vgl parijempo]
jero
Etym.:
Sp hierro
.
znw.
ijzer.
jeru
Etym.:
Ap jerutu, Kp jeru`, Pm jeru`, M eru
.
b::
jeruty.
m::
jerunan.
znw.
(mogelijke) schoonzus.
Ref.: yerutï
alleen door vrouwen gezegd tegen: (a) zus van man, (b) vrouw van broer, (c) dochter van moeders broer, en (d) dochter van vaders zus.
jesara
[jésara]
znw.
rasp, plank met stukjes ijzer erin gestoken.
uit: je en asara.
jesi
znw.
tandontbloting, grijns.
jeta
Etym.:
T eta, Wj jeta
.
znw.
miltziekte.
Ref.: yeta
jeta pe man 'hij heeft een miltziekte'.
jeta
Etym.:
Ap jeta
.
ww-onov.
tanden krijgen, scherp worden.
Ref.: ye
korotoko jeta`po mero 'als de kop tanden gekregen heeft', d.w.z. 'nooit'.
je`to
Etym.:
Ww jo`to, Pm etv
.
ww-ov.
tanden bezorgen, scherp maken.
(w)aije`to
ww-med.
zich tanden bezorgen, zich scherp maken.
Ref.: ye
je`tuma
ww-ov.
pijn hebben over, verdriet hebben van.
je`tun
Etym.:
T jetun, Wj jetun, Ap jetunu
.
b::
je`tun.
znw.
pijn, ziekte.
Ref.: yetu
je`tunano 'pijn (in het algemeen)', je`tun pe mana 'je hebt last van pijn, je bent ziek'.
je`tuna
ww-onov.
pijn lijden, ziek worden.
Ref.: yetu
je`tunkepy
ww-onov.
ophouden met pijn te hebben, ophouden ziek te zijn.
Ref.: yetu
jo
bw.
nou, best, volgens zeggen.
Ref.: yo
[Aanmerking: gelijk aan: iro?]
joko
Etym.:
Wj oko
.
ww-ov.
een snijwond bezorgen.
jokojoko
znw.
snijdend voorwerp.
Ref.: yokoyoko
jomi`to
ww-ov.
gebrek laten lijden.
jompo
znw.
(soort) visval.
Ref.: yombo
jon
Etym.:
T jon
.
b::
jonty.
znw.
bedekking, omhulling.
jonka
Etym.:
T jonka, Wj jomka
.
ww-ov.
de bedekking wegnemen van.
empatary sijonkaje 'ik ontsluier haar gezicht'.
(w)aijonka
ww-med.
de bedekking bij zich wegnemen, zich ontbloten.
jonto
Etym.:
T jontv, Wj jomtv, Kp wontv
.
ww-ov.
bedekken, inwikkelen.
(w)aijonto
ww-med.
zich bedekken, zich inwikkelen.
Ref.: yon
jopoto
Etym.:
Wj japoto, Kp epoto, Pm poto, M jepoto
.
znw.
grootte, grootheid, leider.
Ref.: jopoto
uwempo jopotory 'zijn dikke darm'.
jorojoro
Etym.:
Sr yoroyoro
.
znw.
(soort) plant.
Crotalaria retusa (Caesalpiniaceae).
ook okoju marakary genoemd.
joroko
[jóroko]
Etym.:
Pm iworo`
.
znw.
savannevos, savannehond, savannejakhals.
Cerdocyon thous (Canidae).
Ref.: yoroko
konopo jorokory '(soort) liaan [Norantea guianensis (Marcgraviaceae)]'.
jotima
Etym.:
Sr odi, E howdy
.
ww-ov.
groeten.
juju
Etym.:
Wj juju, Ap juju(ru)
.
znw.
steenpuist.
Ref.: yuyu
pakira jujuru '(soort) plant [Henrietta succosa (Melastomaceae)]'.
Juka
znw.
Djuka-rivier.
Juka pono 'bewoner van de Djuka-rivier, bosneger'.
juku
Etym.:
T juku, Wj juk, Pm kuju`, A juku, Sr (a)yuku
.
znw.
(soort) mier.
Paraponera clavata (Formicidae).
Ref.: yuku
[Aanmerking: L439 ook Akurijo]
jukujapoi
znw.
(soort) plant.
Ocotea schomburgkiana (Lauraceae).
jukuruma
znw.
(soort) plant.
[Aanmerking: Eugenia cryptadena (Myrtaceae)?! vgl aramiru]
jukutuma
znw.
(soort) plant.
Swartzia arborescens (Papilionaceae).
jumy
Etym.:
Wj jumy, Ap jumy, Ww jymy, Pm jun, M jun
.
b::
jumy.
m::
jumykon.
znw.
vader.
Ref.: yuman
behalve jumy hoort men ook ju`my, een vorm die zou verklaren waarom de meervoudsvorm niet samentrekt tot
junkon; aimara jumy '(soort) zeemonster', aina jumy 'duim', awara jumy '(bepaald) sterrenbeeld', konopo jumy '(soort) vogeltje', kumako jumy 'wormhagedis [Amphisbaena alba (Amphisbaenidae)]', kuta`i jumy '(bepaald) sterrebeeld', y`me jumy 'vader van mijn kind', d.w.z. 'mijn echtgenoot', pakamu jumy '(bepaald) sterrebeeld', pakira jumy '(soort) geest', pepeito jumy 'fregatvogel [Fregata magnificens (Fregatidae)]', sakasaka jumy '(bepaald) sterrebeeld (vier sterren in ruitvorm, met een vijfde onder de ruit hangend die iwotory heet)', sikyryju jumy '(bepaald) sterrebeeld', tanakakai jumy '(soort) vogel', wajamaka jumy '(soort) hagedisje', weju jumy 'baardkoekoek [Bucconidae]', wenkosi jumy '(soort) wormhagedis [Amphisbaena fuliginosa (Amphisbaenidae)]',
woko jumy '(bepaalde) ster'.
[Aanmerking: HM272 HM286 HM287 HM292 E206 E207]
jumynto
ww-ov.
een vader bezorgen, onechte vader zijn van.
jun
Etym.:
T jun, Pm jun
.
znw.
peperigheid, hartigheid, pittigheid.
jun pe 'peperig, pikant, scherp (van smaak)'.
junka
ww-ov.
laten ontsteken, een infectie bezorgen.
(w)aijunka
ww-med.
ontsteken, een infectie ontwikkelen.
jupo
znw.
zoete kassave.
Manihot esculenta (Euphorbiaceae).
Ref.: yupo
juru
Etym.:
T juru, Wj juru, Sr yuru, N uur
.
znw.
uur.
juruma
Etym.:
Sr yuru, N huren
.
ww-ov.
huren.
Copyright © 2003