T - t
taa...
dat
(2)
taa
pek
·
pik
(1)
·
teer
(1)
taamai
vangnet
(2)
taamain
kuil
(2)
taamani
kuil
(2)
taangajesi
dwars
(2)
·
eigenzinnigheid
·
halsstarrig
·
hardhoofdig
·
koppig
(1)
·
stijfhoofdig
·
weerbarstig
taangataanga
hard
(1)
taapu
knip
(2)
·
strik
(3)
·
val
(2)
·
valstrik
taata
papa
·
pappie
tabaku
tabak
tafa
tafel
(1)
tafaliba
tafelblad
tai
binden
·
kluisteren
(1)
·
knevelen
(1)
·
opbinden
·
strikken
(1)
·
vastdoen
taihati
bedwang
·
geduld
·
patiëntie
taka
aar
(1)
taki
aangeven
(2)
·
inspraak
(1)
·
opgeven
(3)
·
opzeggen
(3)
·
verbaliseren
(2)
·
zeggen
takima
bevelhebber
·
gezaghebber
·
potentaat
takisi
taxi
takitaki
geharrewar
·
gehaspel
(2)
·
herrie
·
keet
(2)
takufasima
pooier
takuhatima
snoodaard
takulibima
lelijkerd
takumbeti
jaguar
takusëmbë
lelijkerd
tala
pek
talanpasi
rail
·
spoorweg
talanwagi
spoortrein
·
trein
(1)
tamalinda
tamarinde
tamanuwa
miereneter
tampa
deksel
·
dop
(1)
·
lid
(3)
tan
verblijf
tanda
tand
tapa
afsluiten
(1)
·
bedwingen
·
dicht
(1)
·
eindigen
·
opheffen
(2)
·
pauzeren
·
sluiten
·
smoren
(3)
·
stelpen
·
stilhouden
·
stillen
·
stoppen
(1)
·
stremmen
(2)
·
tegenhouden
·
uitblussen
·
uitdoen
(1)
·
uitdoven
tapa(döö)
toegaan
(1)
tapafaka
zakmes
tapatapa
gesloten
(1)
tata
vader
tatai
koord
·
lijn
(1)
·
reep
(1)
·
slang
(1)
·
slingerplant
·
snoer
·
touw
tati
mortierstamper
·
stamper
(1)
te
totdat
·
wanneer
(4)
·
wen
(1)
tebiankuli
pop
(2)
tebijankuli
spinsel
(1)
teegiteegi
adagio
·
slepend
·
stapvoets
(2)
·
temerig
·
traag
teego
eewigheid
teeja
ster
(1)
tëëkitölu
tractor
tëëmë
beven
·
bibberen
·
rillen
·
sidderen
·
trillen
tëëmëtëëmë
rillerig
tei
aannemen
·
inpikken
·
nemen
(1)
·
toucheren
teipi
bandrecorder
teki
nemen
(1)
tëkitolu
trekmachine
tekuteku
hik
tela
land
·
wal
(1)
telefön
telefoon
·
tel.
televisi
kijkkast
·
televisie
televisie
TV, tv
telutelu
volkomen
·
volledig
tëmbë
wrochten
tëmbëma
schepper
(1)
·
timmerbaas
·
timmerman
ten
seizoen
(2)
·
tijd
tëndë
reiken
(2)
·
strekken
·
toesteken
(1)
tënë
scheur
·
scheuren
teni
tien
teni-a-aiti
achttien
teni-a-dii
dertien
teni-a-feifi
vijftien
teni-a-fö
veertien
teni-a-sikisi
zestien
teni-a-wan
elf
(1)
tënki
tank
(1)
tenti
tent
tesi
smaak
(1)
·
smaken
(1)
·
testen
tia
miss
tide
heden
·
vandaag
tifeedi
satisfactie
·
tevreden
·
vergenoegd
tii
beheersen
·
beheren
·
beredderen
·
besturen
·
controle
(1)
·
controleren
(2)
·
heersen
·
sturen
(1)
·
tronen
(1)
tiiki
opstrijken
(2)
·
strijken
(3)
tiima
hoofd
·
manager
tiipa
darm
timu
okt
·
oktober
·
okt.
tin
tien
tingi
rieken
·
stinken
tingifou
aasgier
·
gier
(1)
tinimu
okt.
tio
oom
tja
doorstaan
·
dragen
(1)
·
ondersteunen
·
schragen
·
voeren
(3)
tjabukama
bode
tjaka
rammelaar
(1)
·
ratel
tjakaki
residue
tjakati
bezinksel
·
drab
·
droesem
·
moer
(3)
·
prut
·
pulp
tjakiti
recidu
tjalaima
sjouwer
·
sjouwerman
tjali
harteleed
·
smart
·
verdriet
·
weemoed
tjalihati
hartzeer
·
mededogen
·
ontferming
·
tederheid
tjalitjali
beroerd
·
droef
tjangaa
cirkel
·
kring
(1)
tjatja
graveel
·
grind
·
grint
·
kiezel
·
mortel
tjëkëliba
shelter
tjeni
riet
(1)
·
rietje
(1)
tjifökö
rommel
tjika
volstaan
tjina
gebod
·
scrupule
·
taboe
tjökö
overloop
(1)
·
por
·
porren
·
prik
·
prikken
·
steken
·
toesteken
(2)
·
vork
tjoni
scherp
(1)
tjönitjöni
acuut
(2)
tjuba
neerslag
(1)
·
regen
tjubaten
regenseizoen
·
regentijd
tjubi
bergen
·
ontveinzen
·
schuilen
·
schuilgaan
·
verbergen
·
verhelen
·
verhullen
·
verschuilen
·
wegbergen
·
wegschuilen
tjubitjubi
achterbaks
·
latent
·
stiekem
·
verborgen
tjuma
aanbakken
·
blakeren
·
branden
·
verbranden
·
verschroeien
tjupa
sabbelen
·
zabbelen
·
zuigen
tobo
poel
tödö
pad(de)
·
vors
tofuma
magiër
·
tovenaar
töku
echter
·
immers
·
nochtans
·
toch
tökuseei
trots
(3)
toloki
vrachtauto
·
vrachtwagen
tölöki
truck
tololoo
linea recta
·
recht
(2)
tölu
toren
tomati
tomaat
tompi
stronk
·
tronk
tonbangi
toog
(1)
tönë
misbak
(1)
·
misbaksel
(2)
·
mismaakt
töngö
stem
(1)
toobi
gehaspel
(3)
·
hinderen
·
knel
·
ruzie
·
schelen
(1)
·
spul
(2)
·
strubbeling
·
tergen
·
trammelant
·
verstoren
toobima
lastpost
·
plaaggeest
·
plager
tooka
in natura
·
kenteren
(2)
·
ruil
·
ruilen
·
ruilhandel
·
veranderen
·
verschil
·
verworden
(1)
·
wissel
·
wisselen
töönsön
brein
toosa
omvlechten
·
strengelen
(2)
töötötöötö
scheef
tööu
echt
(2)
·
trouw
(2)
·
trouwen
tötö
duw
(2)
·
porren
·
pushen
·
stoten
·
zet
(1)
totomboti
specht
tu
alsmede
·
tevens
(2)
·
twee
tubangi
balie
(3)
tukusi
weerhaak
tulengi
tweeling
tumbu
bed
(2)
tumisi
jammer
(1)
·
zeer
(2)
tunta
opgeven
(7)
·
speeksel
·
spuug
·
spuwen
·
tuffen
(3)
tutu
strot
tuú
weliswaar
tuusi
douw
·
duw
(1)
tuutuu
beslist
·
degelijk
·
eigenlijk
·
heus
(2)
·
inderdaad
·
jawel
·
metterdaad
·
reëel
(1)
·
voorwaar
·
waar
(1)
·
waarlijk
·
warempel
·
wel
(3)
·
werkelijk
·
wezenlijk
·
zowaar
tuwalufu
twaalf
tuwalufumu
dec.
·
wintermaand
(1)
tuwë
gooien
·
omvergooien
·
storten
(4)
·
weggooien
tuwenti
twintig
Copyright © 2002