K - k
kaba
Zie trefwoord: kba.
ww.
eindigen.
kabesa
znw.
wordt alleen gebruikt in de uitdrukking tya' kabesa met als betekenis pienter, heel knap.
A boi disi tya' kabesa.
Deze jongen is heel knap.
Van: Sp.
Etym.:
kabesa
.
kabra
znw.
geest van een overledene die gedoopt was in een christelijke kerk.
gen:
yorka.
Zie:
profen.
kadasneki
znw.
groene boomboa.
Corallus caninus (Boidae).
Ook bekend als popokaisneki of bigipopokaisneki.
2)
bw.
als cadeau, als gift.
Mi no ben abi fu pai noti gi en. Mi kisi en kado.
Ik hoefde er niets voor te betalen. Ik heb hem als geschenk gekregen.
2)
ww.
kaften, van een kaft voorzien.
Kafti yu buku fu a no flaka.
Zet een kaft om je boek zodat het niet gevlekt wordt.
kailan
znw.
een soort bittere bladgroente (het heeft brede witte bladstelen).
Brassica alboglabra (Brassicaceae).
kaisoi
znw.
chinese mosterd.
Brassica juncea (Brassicaceae).
(het lijkt op amsoi maar is lichter van kleur en fijner van structuur).
kaka1
znw.
uitwerpsel, drek.
Var.:
k'ka.
kaka2
1)
ww.
spannen (een geweer).
2)
bnw.
gespannen zijn.
Luku bun, a gon kaka.
Pas op, het geweer is gespannen.
kakafowru
znw.
haan.
Gallus domesticus (Phasianidae).
Var.:
kaka3.
kakalaka
znw.
verzamelnaam voor verschillende kakkerlaksoorten.
(Blattidae, O. Blattaria).
kaka-olo
znw.
aars.
Gebruik: (ruw taalgebruik; om het te verzachten gebruikt men "bille" uit het nederlands).
syn:
gogo-olo.
kaka-oso
znw.
privaat op het erf.
Gebruik: geacht als ruw taalgebruik.
syn:
kumakoisi.
kakaston
znw.
Chinese lekkernij bestaande uit gekonfijte zoet-zoute pruimen.
kakaw
znw.
cacaoboom of de vrucht er van.
Theobroma cacao (Buettneriaceae).
Zie:
skrati.
kaksi
bnw.
vrijpostig, mondig, kattig (meestal gezegd van vrouwen).
Saskia skin no bigi ma a kaksi. A e ori feti nanga moro bigiwan èn a sa piki den nomo baka.
Saskia is niet groot (van gestalte) maar kattig. Ze houd stand tegen groteren en ze zal altijd het laatste woord hebben.
kamikami
znw.
trompetvogel.
Psophia crepitans (Psophiidae).
kamisa
znw.
lendendoek, schaamdoek (meestal gedragen door boslandcreoolse mannen).
Zie:
pangi.
kampu
1)
znw.
kamp, een verblijfplaats die op een primitieve manier gebouwd is.
Di den man go onti na busi, den ben mu seti wan
kampu fu psa a neti.
Toen die mannen in het bos gingen jagen, moesten ze een
kamp maken om erin te overnachten.
2)
znw.
hut.
Di a frow go suku yepi na wan bonuman, a ben mu tan wan heri wiki langa ini wan kampu.
Toen die vrouw hulp was gaan zoeken bij een bonuman, moest ze een hele week in een hut doorbrengen.
kamra-oso
znw.
eenkamerwoning; vaak zijn ze te vinden in een barak dat onderverdeelt is in eenkamerwoningen.
kamrawenke
znw.
1)
huisgekko.
Hemidactylus mabouia (Gekkonidae).
2)
daggekko.
Gonatodes humeralis (Gekkonidae).
3)
skink.
Mabuya mabouia (Scincidae).
4)
wenkpootje (hagedissoort).
Cnemidophorus lemniscatus (Teiidae).
Ook bekend als wai-anu.
kan1
1)
hulp.ww.
kunnen, mogen (het is toegestaan).
Mi no kan meki a bangi tapu Bun Freida. Mi no wani spikri Yesus baka na a kroisi.
Ik kan de bank niet op Goede Vrijdag maken, omdat ik wil Jezus niet opnieuw aan het kruis spijkeren.
Zie:
man2.
2)
ww.
mogelijk zijn.
Efu a kan, dan mi wani aksi yu fu luku a pikin gi mi.
Als het mogelijk is, wil ik je vragen om voor me op het kind te letten.
kan2
znw.
kan (van plastic of aluminium).
kan3
1)
ww.
kammen.
Susan ben breiti sote di Janie leri fu kan en eigi wiwiri.
Susan was heel blij toen Janie had aangeleerd haar eigen haar te kammen.
2)
znw.
kam (variant van kankan).
kanari1
znw.
zangvogelsoort.
Euphonia musica (Thraupidae).
kandratiki2
znw.
een slanke, zilvergrijze zeevis met geelachtige vinnen, die zeer gewaardeerd is als voedsel.
Cynoscion virescens (Sciaenidae).
kaner'apra
znw.
kaneelappel.
Annona squamosa (Annonaceae).
kaneri
znw.
kaneel.
Cinnamonum zeylanicum (Lauraceae).
kankan2
bnw.
volbloed.
Mi granmama ben de wan kankan ingi frow.
Mijn grootmoeder was een volbloed Indiaanse vrouw.
syn:
lala.
kankan3
bnw.
fors gebouwd, stevig.
A kankan nengre dape, yu no man fon en fu tu sensi.
De fors gebouwd man daar kan je niet zomaar een pak slaag geven.
syn:
stampu2.
Zie:
hipsi.
kankantri
znw.
wilde kapokboom.
Ceiba pentandra (Bombacaceae).
2)
ww.
kantelen; omkantelen, kapseizen.
Yu mu poti a lai bun noso a boto o kanti go na wan sei.
Je moet de vracht goed regelen anders gaat de boot naar een zijde kantelen.
A boto kanti, ma a no sungu.
De boot is omgekanteld maar het is niet gezonken.
Gebruik: van een boot of een schip.
syn:
anga go na wan sei.
Zie:
sungu;
drai tapu.
3)
ww.
zijdelings, aan een kant hangen.
Odo: Mi kanti ma mi no fadon.
Spreekwoord: Ik heb vele problemen gehad, maar ik ben niet verslagen.
4)
ww.
gieten, schenken.
A kanti pikin watra go ini a batra.
Hij schonk wat water in het fles.
kanu
znw.
kanon.
Tapu den feestedei den e lusu kanu na Fort Zeelandia.
Op feesdagen schieten ze kanonen af op Fort Zeelandia.
Var.:
kanun.
kapa
znw.
ketel voor het koken van suikerriet.
Odo: Te yu naki kapa lasi, yu sa yere boriman tongo.
Spreekwoord: Wie kaatst, moet de bal terug verwachten.
kapasi
znw.
gordeldier.
(Dasypodidae).
Er zijn verschillende gordeldiersoorten in Suriname, o.a. de reuzengordeldier, bekend als granman-kapasi, de
makakapasi, en de naaktstaart gordeldier, bekend als
pikinkapasi.
kapasisneki
znw.
bosmeester.
Lachesis muta (Crotalidae).
Ook bekend als makasneki.
kapasi-waswasi
znw.
soort social levende wesp (het is staalblauw en 20-24 mm lang).
Synoeca surinama (Vespidae, O. Hymenoptera).
kapelka
znw.
vlinder.
(O. Lepidoptera).
kapten
1)
znw.
leider; aanvoerder (van een sportploeg).
2)
znw.
kapitein, hoofdman van een dorp van de indianen of bosnegers.
Zie:
basya;
granman.
3)
znw.
kapitein (officiersrang in het leger).
Zie:
ofisiri.
4)
znw.
schipper.
kapu
1)
ww.
kappen.
Kapu tyen a no syen
Riet kappen is geen schande.
kapu trowe
ww.
omhakken, vellen.
Ibri bon san no e gi bun froktu, den o kapu trowe.
Elke boom die geen goede vruchten geeft, zullen ze omhakken.
syn:
fala1.
2)
znw.
kapwond, gapende wond.
Esde wan man kon na at'oso nanga wan kapu na en sei-ede.
Gisteren kwam een man naar het ziekenhuis met een kapwond aan zijn hoofd.
kapuwa
znw.
capibara, watervarken, waterzwijn, waterhaas.
Hydrochoerus hydrochaeris (Hydrochaeridae).
kapuweri
znw.
struikgewas.
Spelling variation: kap'weri
karafu
znw.
karaf (meestal van glas of plastiek met inhoud van 1 of 2 liter).
karet
znw.
onechte karet (zeeschildpadsoort).
Eretmochelys imbricata (Cheloniidae).
Zie:
krape.
kari
1)
ww.
roepen.
Mi kari a boi, ma a no yere mi.
Ik riep de jongen, maar hij hoorde me niet.
bari kari
ww.
schreeuwen, schreeuwend roepen.
Di a dagu beti a boi, a bari kari en mama.
Toen de hond de jongen beet, schreeuwde hij om zijn moeder.
Spelling variation: bar'kari
kari ... kon
ww.
roepen om te komen.
I no yere di mi kari yu kon?
Heb je niet gehoord toen ik je riep om te komen?
kari kon
bw.
en zo voorts, noem maar op.
A wenkri disi abi ala sani: ijskasi, wasmachine, kar'kon.
Deze winkel heeft van alles: koelkasten, wasmachines, noem maar op.
Spelling variation: kar'kon
seni kari
ww.
oproepen, laten roepen.
Te den boi tapu tin-na-aiti yari, dan a legre e seni kari den fu dini a kondre fu tu yari.
Zodra de jongens achttien jaar zijn geworden, roept het leger ze op om het land gedurende twee jaren te dienen.
2)
ww.
noemen, opnoemen.
Mi kari wan fu den pranasi kba, Katwijk.
Ik heb reeds de naam van een plantage genoemd, Katwijk.
Yu mu kari ala den nen gi mi.
Noem alle namen voor me op.
3)
znw.
uitnodiging, oproep.
A seni wan kari fu mi kon na en trow-oso.
Hij heeft me een uitnodiging gestuurd, om zijn huwelijk bij te wonen.
Mi kisi kari fu go na krutu-oso tamara.
Ik heb een oproep gekregen om morgen in het gerechtsgebouw te verschijnen.
kari ... kon
ww.
uitnodigen.
A kari mi kon na en trow-oso.
Hij heeft me uitgenodigd op zijn huwelijk.
2)
bw.
bros; hard aanvoelend maar makkelijk breekbaar.
Te son naki a plastiek, a e kon karki.
Als plastiek lang in de zon blijft, wordt hij makkelijk breekbaar.
prei karta
ww.
kaarten, kaartspelen.
Den man di ben go na a koleisi ben prei karta te lati neti èn den ben dringi hebi sopi.
De mannen die de speelhol bezochten hebben tot laat in de nacht
gekaart en zwaar gedronken.
2)
znw.
bewijs, toegangsbewijs.
Mi bai tu karta fu go luku a plei.
Ik heb twee kaarten gekocht om de wedstrijd te gaan zien.
Efu yu no abi karta, yu no mag psa go na inisei.
Als je geen toegangsbewijs hebt, mag je niet naar binnen.
3)
znw.
kaart.
kar'tiki
1)
znw.
afgepelde maiskolf, korenspier.
2)
ww.
kleren wassen met een korenspier.
Mi granm'ma e sungu den krosi na ini sopowatra fosi a kar'tiki den.
Mijn grootmoeder weekt de kleren eerst in zeepwater voordat zij ze
met de korenspier bewerkt.
karu
znw.
mais, koren.
Zea mais (Gramineae).
mi wan ai karu
gezegde.
mijn oogappel, mijn liefste.
Yu na mi wan ai karu.
Je bent mijn oogappel.
Zie:
mi gudu.
karufowru
znw.
grote koespreeuw (een geheel zwarte troepiaal die zijn eieren in de nesten van andere vogels plaatst m.n. de ponpon en
banabeki).
Scaphidura oryzivora (Icteridae).
karuw'wiri faya
znw.
strovuur (in figuurlijke zin).
A man disi na karuw'wiri faya. Es'esi en ati e teki faya, ma es'esi a e kowru baka.
Deze man is net een strovuur. Hij wordt snel boos, maar is ook snel afgekoeld.
kasaba
znw.
cassave, cassavebrood.
Manihot esculenta (Euphorbiaceae).
De wortel van de cassave plant wordt als voedsel gebruikt. We onderscheiden de bitakasaba en de swit'kasaba.
Zie:
matapi.
Spelling variation: ksaba
kasababrede
znw.
cassavebrood.
Het wordt bereid uit bitakasaba. Deze wordt geraspt en in een matapi gedaan zodat het vocht eruit geperst kan worden. Het overblijfsel wordt op een hete ijzeren plaat gebakken in een platte ronde vorm. Het wordt ook
parakoranti genoemd. Grote cassavebroden worden
besun genoemd. Gevouwde cassavebrood met een
stofukronto vulling wordt dosi genoemd.
Spelling variation: ksababrede
kasabatiki
znw.
cassavestok.
stukken van de cassavestok kunnen in de grond gestoken worden om nieuwe plantjes te krijgen.
Spelling variation: ksabatiki
kasabawatra
znw.
vocht dat uit bittere cassave geperst is.
het wordt o.a. gebruikt voor het bereiden van peprewatra en kasripo.
kaseko
znw.
een bepaald stijl van muziek en dans.
kasiri
znw.
gegiste dranksoort gemaakt door de indianen van bittere cassave.
kasmoni
znw.
kasgeld, d.w.z. geld dat door een aantal mensen gehouden wordt, waarbij er maandelijks een bepaald geldsbedrag (anu) door elk lid gestort wordt. Maandelijks wordt de opbrengst gegeven aan één van de leden (dat heet ook
anu).
kasripo
znw.
een donkere stroop dat bereid wordt door het koken van het vocht uit bittere cassave, gebruikt in verscheidene gerechten.
kasyu
znw.
kasjoe.
Anacardium occidentale (Anacardiaceae).
kasyuma
znw.
kasjoema (de vruchten hebben een leerachtig schil en zijn roodachtig-bruin bij rijping).
Annona reticulata (Annonaceae).
katfisi
znw.
katvis, ongeschubde vis.
(Ariidae, Pimelodidae).
katibo
znw.
slavernij.
Den bakra ben ori den nengre ini katibo.
De blanken hielden de negers in slavernij.
Zie:
srafu.
katrinakwikwi
znw.
een grote zoetwater pantsermeervalsoort, ook gevlekte- of amazonepantsermeerval genoemd.
Hoplosternum thoracatum (Callichthyidae).
Spelling variation: katarinakwikwi
2)
bnw.
katoen.
katunbon
znw.
katoenboom.
Gossypium barbadense (Malvaceae).
katunfowru
znw.
katoenvogeltje.
Fluvicola pica (Tyrannidae).
Ook bekend als gotromotyo.
kaw1
znw.
koe, rund.
Bos taurus (Bovidae).
masc:
bulu.
Van: Eng.
Etym.:
cow
.
kaw2
ww.
kauwen.
Van: NL.
Etym.:
kauwen
.
kawfrei
znw.
daasvlieg.
Tabanus soorten/species (Tabanidae, O. Diptera).
kawfutuboi
znw.
een zwarte vogelsoort met een kromme kam op de snavel.
Crotophaga ani (Cuculidae).
kawina
Zie trefwoord: kawna2.
znw.
een bepaald stijl van muziek en dans.
Kawna1
znw.
het distrikt Commewijne.
kawna2
znw.
een bepaald stijl van muziek en dans.
Esde den boi prei kawna te lati a neti.
Gisteren hebben de jongens tot laat in de avond kawina muziek gespeeld.
Var.:
kawina.
kba
1)
ww.
eindigen.
A pasi kba dya.
Het pad eindigt hier.
syn:
stotu2;
tapu2.
Var.:
kaba.
2)
ww.
op zijn.
Baya, mi kon tumsi lati. Merki kba.
Jammer! Ik ben te laat gekomen. De melk is op.
3)
ww.
ophouden.
Kaba!
Stop! Houd op!
syn:
tapu2.
4)
znw.
punt, einde, stop.
Mi tyari wan kba kon ini a tori.
Ik heb een einde gemaakt aan het verhaal.
5)
bw.
al, klaar zijn.
A no kba wroko ete.
Hij is nog niet klaar met werken.
I kba weri krosi?
Heb je je kleren al aangetrokken?
Mi de kba.
Ik ben er al.
6)
bw.
klaar, gaar.
A kuku no kba ete.
De koek is nog niet klaar.
syn:
klari;
gari1.
ke
Zie trefwoord: tye.
tw.
uitroep van medelijden, ach!
ke pôti
Zie trefwoord: pôti.
gezegde.
uitroep van medelijden.
kebroiki
ww.
gebruiken.
Van: NL.
Etym.:
gebruiken
.
kefalek
1)
bnw.
gevaarlijk.
Na wan kefalek sani fu abra a liba te a winti e wai tranga.
Het is gevaarlijk om de rivier over te steken als het hard waait.
Var.:
kfalek.
2)
bnw.
groots, geweldigs.
Na wan kefalek sani a boi disi du.
Deze jongen heeft iets geweldigs gedaan.
3)
bw.
wordt gebruikt om een bijvoegelijk naamwoord te versterken.
Den man di e wroko moni wan kruktu fasi lobi fu bow
kefalek bigi oso.
Zij die niet op eerlijke wijze aan geld aankomen houden ervan om geweldig grote huizen te bouwen.
kel
znw.
een volwassen man.
Gebruik: het lijkt niet zo beschaafd te zijn als man.
kenki
1)
ww.
veranderen, wijzigen.
Fa tamara de wan feestedei, den man kenki a skoro yuru.
Omdat het morgen een feestdag is, hebben ze de schooltijd veranderd.
syn:
drai.
2)
ww.
ruilen.
Di mi si dati a susu no e fiti mi, mi tyari en go kenki.
Toen ik zag dat die schoen me niet paste, ben ik het gaan ruilen.
3)
ww.
wisselen.
Esde mi go kenki moni na bank.
Gisteren ben ik op de bank geld gaan wisselen.
syn:
broko2.
4)
znw.
verandering, wijziging.
Wan kenki kon ini a presi.
Er heeft een verandering plaats gevonden op de plaats.
kensi
1)
bnw.
kinds.
I no mu atibron nanga oma, bika a kon kensi kba.
Je moet niet boos worden op oma. Ze is kinds geworden.
2)
ww.
kinds worden.
Te yu kon grani, yu e bigin kensi.
Als je oud bent geworden, begin je kinds te worden.
kepi
Zie trefwoord: tyepi.
1)
znw.
inkeping, kerf.
2)
ww.
inkepen, van kepen voorzien.
3)
bnw.
gek, krankzinnig.
kerki
1)
znw.
kerk.
Van: NL.
Etym.:
kerk
.
2)
znw.
kerkdienst.
Kerki no de tide.
Er is geen kerkdienst vandaag.
ori kerki
gezegde.
een kerkdienst houden.
Te mi friyari, mi o kari domri kon fu ori kerki na mi oso.
Als ik jarig ben, ik zal de dominee vragen om een kerkdienst bij me thuis te houden.
kerk'oso
znw.
kerkgebouw.
Spelling variation: kerki-oso
kersi
1)
znw.
westindische kers.
Malpighia punicifolia (Malpighiaceae).
Deze vrucht heeft een zeer hoog vitamine-C gehalte. Het kan rauw gegeten worden, of gestoofd, of tot sap of jam verwerkt worden.
2)
znw.
Surinaamse kers, geribde kers.
Eugenia uniflora (Myrtaceae).
Ook bekend als monkimonkikersi. De bladeren worden gedroogd en voor medicinale doeleinden gebruikt.
kesekese
znw.
onenigheid, menings verschil.
Efu a baas no seti a wroko bun, a kan tyari wan
kesekese ondro den wrokoman.
Als de baas het werk niet goed indeeld, kan het onenigheid teweeg brengen onder de arbeiders.
Morph.: redup.
1)
znw.
zwarte capucijnaap, mutsaap.
Cebus apella (Cebidae).
2)
znw.
grijze capucijneraap.
Cebus olivaceus (Cebidae).
Ook bekend als bergikeskesi.
2)
ww.
met een ketting vastmaken of vastleggen.
Te yu e go na wenkri i mus keti yu baisigri, noso den o fufuru en.
Wanneer je naar de winkel gaat, moet je je fiets vastleggen aan de ketting, anders gaan ze het stelen.
gi keti
ww.
opwinden.
Efu yu no gi a oloisi keti te neti, a no o bari tamara mamanten.
Als je de klok 's avonds niet opwind, zal hij morgenochtend niet alarmeren.
ketikoti
znw.
emancipatiedag; afschaffing v.d. slavernij.
1 juli na ketikoti.
1 juli is onze emancipatiedag.
syn:
manspasi.
2)
bnw.
groots, geweldigs.
3)
bw.
wordt gebruikt om een bijvoegelijk naamwoord te versterken.
kibri
1)
onoverg.ww.
schuilen; verschuilen.
Di den srudati kon, den sma fu a dorpu lon go
kibri ini a busi.
Toen de soldaten kwamen, verborgen de mensen van het dorp
zich snel in het bos.
2)
ww.
sparen, opsparen, opslaan.
Fred kibri moni wan langa pis'ten te leki a ben kan bai a baisigri.
Fred heeft lange tijd geld gespaard totdat hij de fiets kon kopen.
Den fowru no e kibri nyanyan, ma ala dei den e nyan.
Vogels slaan geen voedsel op, maar ze eten elke dag.
3)
ww.
bewaren.
No meki den pikin nyan ala a nyanyan. Kibri pikinso gi mi.
Laat de kinderen niet al het eten opmaken. Bewaar een beetje voor me.
4)
overg.ww.
verbergen.
Fred kibri en moni ini wan tomati blik baka a ijskasi.
Fred verborg zijn geld achter de ijskast in een tomatenblikje.
5)
ww.
beschermen.
Na Gado mus kibri unu fu den ogri sma disi!
God moet ons beschermen tegen deze slechte mensen!
6)
ww.
verborgen zijn.
Den kuku kibri fu den pikin no si den.
De koekjes zijn verborgen zodat de kinderen ze niet kunnen zien.
Ala sani san kibri, o kon na doro.
Alles dat verborgen is, zal aan het licht komen.
7)
bnw.
verborgen.
A man disi e wroko tapu wan kibri fasi, ma baka wan pis'ten yu o si a ogri san a e du.
Deze man werkt op een verborgen manier, maar na een tijdje zal je het kwaad zien dat hij doet.
kibrifasi
bw.
heimelijk, steels.
A kmopo na pranasi kibrifasi fu no wan sma no sabi.
Heimelijk verliet hij de plantage zodat niemand het te weten kwam.
syn:
kibrikibri.
kibrikibri
bw.
steelsgewijs, stiekem, in het verborgene, achteraf.
Den ben mus fu du a sani kibrikibri, bika no wan sma no si.
Ze moeten het stiekem gedaan hebben, want niemand heeft het gezien.
syn:
kibrifasi.
Morph.: redup.
kibrisani
znw.
verborgenheden.
Den sma di e orga a fesa no taki ala sani san den o du. Wantu sani o tan leki kibrisani fu a dei srefi.
De organisatoren van het feest hebben niet al hun plannen bekend gemaakt. Enkele dingen blijven verborgenheden tot de dag zelf.
kibritori
znw.
geheim.
Ala famiri abi den kibritori san den no e puru kon na doro.
Elke familie heeft zijn geheimenissen die ze niet naar buiten brengen.
syn:
kibrisani.
kiki
ww.
een handeling waarbij rukken of trekken gebeurt.
A frow abra a strati es'esi èn a ben e kiki a pikin na en baka.
De vrouw stak de straat haastig over en sleurde het kind achter zich aan.
A fufuruman kiki a portmoni puru na a frow anu.
De dief rukte de portemonnee uit de vrouw haar hand.
Morph.: redup.
Spelling variation: tyityi
kindi
1)
znw.
knie.
Di a boi fadon, a naki en kindi.
Toen die jongen was gevallen, had hij zijn knie gekwetst.
A kindi kmopo na en komki.
De knie is uit de kom geschoten.
Zie:
futu.
2)
ww.
knielen.
A no bun fu kindi gi wan stonpopki.
Het is niet goed om voor een beeld te knielen.
Di a pikin har' taki nanga en m'ma, en m'ma taigi en taki: Yu o kindi kon begi mi!
Toen dat kind haar moeder tegensprak, zei haar moeder tegen haar: Je zal het op je knieën komen goedmaken (lett: je zal me
knielen komen smeken).
syn:
saka kindi.
broko kindi
ww.
even door de knieën buigen.
(het kan als teken van eerbied dienen).
2)
znw.
film.
kiri
1)
ww.
(ver)moorden, doden, doen sterven.
A fufuruman kiri a frow.
De dief heeft de vrouw vermoord.
A oli san leki fu a wagi kiri a grasi.
De olie die uit de wagen is gelekt, heeft het gras doen sterven.
Zie:
dede1.
2)
ww.
uitdoen, uitmaken, afzetten.
Te yu e gwe yu mu kiri a faya, yèrè.
Als je weggaat moet je het licht uitdoen, hoor.
3)
ww.
uitdoven.
Baka te yu kba bron a doti, yu mu kiri a faya bun.
Nadat je het vuil verbrand heb, moet je het vuur goed uitdoven.
4)
ww.
afmaken, een eind maken aan iets; stoppen.
Mi kiri a tori.
Ik heb een eind gemaakt aan de situatie.
kiri ... hori
gezegde.
achterhouden, stoppen.
No kiri a bal hori. Sutu en!
Houd de bal niet tegen. Schiet het!
A brifi san mi ben seni go na driktoro, a sekretarsi kiri en hori tapu en tafra.
De brief die ik naar de directeur had gezonden heeft de secretaris achtergehouden op zijn bureau.
5)
bw.
dood.
Skowtu sutu a man kiri.
De politie heeft de man doodgeschoten.
A mama fon en eigi pikin kiri.
De moeder sloeg haar eigen kind dood.
6)
znw.
moord.
Yu yere fu a bigi kiri na Coronie?
Heb je van de grote moord te Coronie gehoord?
kisi1
1)
znw.
kist.
Fosi mi kan teki a kisi, a douane mus luku inisei.
Voordat ik de kist kan meenemen, moet de douane er eerst in kijken.
Zie:
dosu.
2)
znw.
vliegtuig.
A kisi no kon ete.
Het vliegtuig is nog niet aangekomen.
kisi2
1)
ww.
krijgen.
Tide mi kisi wan tin golu fu mi mama.
Ik heb vandaag tien gulden van mijn moedergekregen.
2)
ww.
vangen, pakken, te pakken krijgen.
Esde mi kisi wan lo fisi.
Gisteren heb ik een heleboel vissen gevangen.
Skowtu kisi a fufuruman.
De politie heeft de dief gepakt.
Zie:
ori.
3)
ww.
te pakken nemen, voor de gek houden, beetnemen.
No span. I kisi mi.
Maak je niet druk. Je hebt me voor de gek gehouden.
syn:
kori.
Zie:
ori ... na spotu.
kisi ensrefi
gezegde.
tot bezinning komen, iets te binnen schieten, tot bewustzijn komen, nuchter worden, weer de oude worden.
Mi ben fergiti fa a strati nen, ma baka wan pis'ten mi
kisi misrefi tak' na Grafustrati.
Ik was de straatnaam vergeten, maar na een poosje schoot het me te binnen dat het de Gravenstaat was.
A no sabi srefi di a fadon flaw, ma di a kisi ensrefi a ben de na ati-oso.
Hij wist niet dat hij flauwgevallen was, maar toen hij tot bewustzijn gekomen was, lag hij in het ziekenhuis.
Baka di en masra dede, a ben kon mangri. Ma saf'safri a e kisi ensrefi baka.
Nadat haar man overleden was, is ze mager geworden. Maar langzamerhand wordt ze weer de oude.
k'ka
Zie trefwoord: kaka1.
znw.
uitwerpsel, drek.
klambu
znw.
muskietennet, klamboe.
klapu
1)
ww.
klappen.
A: Mi o klap' en! B: Suma yu o klapu?
A: Ik ga hem klappen! B: Wie ga je klappen?
Spelling variation: klap'
klapu ini den anu
gezegde.
in de handen klappen.
Te den e ori kerki, den e singi èn den e klapu ini den anu.
Als ze een kerkdienst houden, zingen ze en klappen ze in de handen.
2)
znw.
klap.
Mi naki en wan klap' tapu en baka.
Ik heb hem een klap op zijn rug gegeven.
3)
ww.
slaan, kloppen, uitkloppen.
Klapu a mata gi mi a doro.
Klop de mat buiten voor me uit.
syn:
naki.
Zie:
krawasi;
bòks.
klari
1)
bw.
klaar, op, afgelopen, gereed.
Brede klari fu tide.
Het brood voor vandaag is op.
Efu den no wini tide, dan a klari gi den kaba.
Als ze vandaag niet winnen, dan is het afgelopen voor hen.
2)
bw.
klaar, gaar.
A aleisi klari kaba.
De rijst is al gaar.
syn:
gari1.
3)
ww.
klaarmaken, aflopen, afmaken, volbrengen, voltooien.
Mi o klari a wroko gi yu.
Ik zal het werkstuk voor je afmaken.
syn:
kba.
klar'klari
bw.
gereed, klaar.
Someni langa mi sidon klar'klari dya e wakti yu.
Ik zit hier al lang gereed op je te wachten.
Un mus de klar'klari ala ten fu yepi tra sma.
We moeten altijd klaarstaan om anderen te helpen.
Morph.: redup.
klep
znw.
een soort val om vogeltjes te vangen.
Gebruik: b.v. roti, kanarie, pikolet, enz.
kleri
znw.
kleermaker.
A kleriman e nai krosi gi sma.
De kleermaker naait kleren voor de mensen.
syn:
sneiri.
Zie:
nai.
Var.:
kleriman.
klompu
znw.
eenvoudige slipper met houten zool die van boven van een rubberen band is voorzien.
syn:
teptep.
2)
bnw.
krullend.
3)
znw.
krul.
2)
ww.
vertrekken.
3)
voorz.
vanuit, vanaf.
knekti
znw.
dienaar, knecht.
Van: NL.
Etym.:
knecht
.
2)
ww.
knopen.
Fa mi broko mi finga, mi no man knopo mi empi.
Omdat mijn vinger gebroken is, kan ik mijn hemd niet knopen.
3)
znw.
knoop (in touw).
Di mi seti mi frigi, a titei kisi wan knopo.
Toen ik mijn vlieger opliet, raakte het touw in de knoop.
syn:
kundu1.
4)
ww.
knopen, in de knoop doen raken.
Di mi suku fu lusu a krabita, mi knopo a titei fu en.
Toen ik de geit probeerde los te maken, heb ik het touw waaraan hij vastzat in de knoop doen raken.
5)
bnw.
gierig, vrekkig.
Brada, i no abi fu aksi a baas moro moni. A man disi
knopo.
Man, je hoeft de baas niet om meer geld te vragen. Hij is vrekkig.
syn:
gridi.
knoru
ww.
knorren.
Sientje e knoru ala leisi te yu e aksi en fu du wan sani.
Sientje knort altijd als je haar vraagt om iets te doen.
koba
znw.
teilvormige pan, kom.
kodo
bw.
wordt gebruikt in combinatie met wan om te benadrukken dat het slechts om één gaat.
A frow disi abi wan kodo pikin.
Deze vrouw heeft slechts één kind.
syn:
enkri.
kodya
znw.
knuppel.
Odo: Tangi fu bun na kodya.
Spreekwoord: Ondank is 's werelds loon. (lett: Dank voor goedheid is de knuppel.)
Kodyo1
znw.
naam van een man die op maandag geboren is.
Zie:
Zie tabel onder:
deinen.
kodyo2
znw.
bruine pelikaan.
Pelecanus occidentalis (Pelecanidae).
Kofi1
znw.
naam van een man die op vrijdag geboren is.
Zie:
Zie tabel onder:
deinen.
2)
znw.
koffieplant.
kofibon
znw.
koffieplant.
Coffea soorten/species (Rubiaceae).
Var.:
kofi2.
kofimama
znw.
grote boom die geplant werd als schaduwboom voor de koffieheesters.
Erythrina glauca (Papilionaceae).
kofru
znw.
koffer.
Van: NL.
Etym.:
koffer
.
kofu fadon
gezegde.
vechten, er vallen slagen.
Den man kosi makandra te kofu fadon.
De mannen scholden mekaar uit totdat er slagen vielen.
syn:
feti;
naki kofu.
kofu kofu
gezegde.
een weddenschap waarbij een stootje wordt gegeven met een vuist.
A: Kofu kofu, suma o wini? B: Transvaal.
A: Rara, wie gaat winnen? B: Transvaal.
Gebruik: Het is meerendeels spottend bedoeld.
naki ... wan kofu
gezegde.
een stomp geven.
Di mi trapu tapu a man futu, a naki mi wan kofu.
Toen ik op de man zijn voet trapte, gaf hij mij een stomp.
Mi o was' en wan kofu na en fesi!
Ik zal hem een muilpeer verkopen!
Var.:
wasi ... wan kofu.
koi
znw.
kooi.
Tapu a koi, noso awari o nyan den fowru.
Doe die kooi dicht, anders gaan die buidelratten de kippen opeten.
Zie:
pen2;
krafana1.
koiri
1)
ww.
kuieren, wandelen.
A winti ben e wai switi di un ben e koiri na watrasei.
Het woei lekker toen we langs de waterkant wandelden.
2)
ww.
uitgaan.
Tamara na wan feestedei, dan mi nanga mi frow o go koiri.
Morgen is een feestdag, dan gaan mijn vrouw en ik uit.
3)
ww.
reizen.
Susan p'pa lobi koiri. A yari di psa a go na Ptata nanga Doisrikondre, dan disi yari a o go na Afrikakondre.
Susans vader houdt van reizen. Vorig jaar bezocht hij Holland en Duitsland, en dit jaar gaat hij naar Afrika.
koki
znw.
kok.
Gebruik: verouderd.
2)
znw.
zaadballen, testikels, teelbal.
3)
znw.
hoofd, verstand.
No denki taki yu o kisi mi. Mi de na mi koko ete.
Denk niet dat je mij voor de gek gaat houden. Ik ben nog bij mijn verstand.
Zie:
kensi.
2)
znw.
knokkel.
3)
ww.
tikken of kloppen met de knokkels, met de knokkels slaan.
Mi o koko yu na yu ede.
Ik ga je met de knokkels op je hoofd slaan.
Zie:
naki.
kokobe
1)
znw.
door lepra misvormde vingers en tenen.
Sensi en yongu yari a man disi abi kokobe.
Al op jonge leeftijd had deze man door lepra misvormde vingers en tenen.
Na gwasi gi den sma kokobe.
De misvormde vingers van de mensen is door lepra veroorzaakt.
Zie:
gwasi.
2)
bnw.
door lepra misvormd.
Mi frede fu a fasi mi nanga den kokobe anu fu en.
Ik ben bang om door hem aangeraakt te worden met zijn door lepra misvormde vingers.
kokodiako
tw.
ter nabootsing van het hanegekraai, kukeleku.
kokolampu
znw.
olielampje.
Gebruik: het is vaak zelf gemaakt.
kokro
znw.
koker, duiker.
Te den kokro lai nanga santi, dan a watra no e hari moro.
Als de duikers vol zand zitten kan het water er niet meer doorheen stromen.
2)
znw.
speelhuis, speelhol.
A koleisi na a oso pe den sma e go prei karta, dobbel, nanga dringi sopi.
Het speelhuis is het huis waar men kaart speelt, dobbelt en sterke drank gebruikt.
kolera
znw.
psychiatrisch inrichting.
In Suriname is de s Lands Psychiatrische Inrichting beter bekend als L.P.I.
syn:
lawman-oso.
koloku
1)
znw.
geluk.
Yu abi koloku taki alen kon tide.
Je heb geluk dat het vandaag geregend heeft.
2)
bw.
gelukkig.
Yu kan gudu ma toku yu no koloku.
Je kan rijk zijn maar toch niet gelukkig.
komanderi
1)
ww.
bevelen.
A kapten komanderi den srudati fu en fu kiri ala den sma ini a dorpu.
De kapitein gaf zijn soldaten het bevel om een ieder in het dorp te doden.
2)
znw.
bevel, gebod.
komedi
znw.
grap.
Efu yu miti a man dati wan presi, a mus meki yu lafu nanga den komedi fu en.
Als je die man ergens ontmoet, brengt hij je zeker aan het lachen met zijn grappen.
Zie:
fatu2.
komki
1)
znw.
een kom of kommetje.
2)
znw.
gewricht (van de knie of been).
Zie:
skrufu2.
komkomro
znw.
komkommer.
Cucumis sativus (Cucurbitaceae).
komopo
1)
ww.
komen van, komen uit; vandaan komen.
Ope yu kmopo?
Waar kom je vandaan?
A kmopo fu strafu-oso.
Hij is uit de gevangenis vrijgekomen.
Var.:
komoto;
kmoto;
kmopo.
2)
ww.
vertrekken.
O lati mi mu kmopo fu oso?
Hoe laat moet ik van huis vertrekken?
syn:
lusu.
3)
voorz.
vanuit, vanaf.
Mi waka kmopo fu foto go na oso.
Ik ben vanuit de stad naar huis gelopen.
Kmopo fu now dan ala sma mus abi wan karta fu kon inisei.
Vanaf nu moet een ieder een toegangsbewijs hebben om binnengelaten te worden.
kompe
znw.
kameraad, vriend, vriendin.
syn:
mati.
kon
1)
ww.
komen, aankomen.
Tamara mi o kon luku yu.
Morgen kom ik je opzoeken.
A plane o kon tide neti neigi yuru ten so.
Het vliegtuig komt vanavond omstreeks negen uur aan.
Zie:
doro2.
broko kon
ww.
plotseling of onverwachts aankomen.
Di mi ben tnapu na dorosei e taki nanga mi mati, ne mi si mi p'pa e broko kon tapu a uku.
Toen ik buiten met mijn vriend stond te praten, zag ik plotseling mijn vader op de hoek aankomen.
kon baka
ww.
terugkomen.
Mi seni a pikin go na a friyari-oso, ma a no e denki fu kon baka na oso.
Ik heb het kind naar dat verjaarsfeest gestuurd, maar ze denkt er niet aan om naar huis terug te komen.
Zie:
drai baka;
go baka.
kon go
ww.
meekomen, meegaan.
Mi e go na wowoyo. Yu e kon go?
Ik ga naar de markt. Kom je mee?
Angri e kiri mi. Kon un go na kukru.
Ik heb honger. Kom met me mee naar de keuken (lett: kom laat ons naar de keuken gaan).
2)
ww.
worden.
A ben de wan kankan mannengre, ma now a kon swaki.
Hij was een flinke man, maar nu is hij zwak geworden.
Zie:
tron1.
efu a kon so tak'...
gezegde.
als mocht blijken dat.
Efu a kon so tak' yu tron driktoro dya, mi o libi a wroko.
Als mocht blijken dat jij direkteur wordt, ga ik met ontslag.
kon bun baka
ww.
verzoenen, een relatie herstellen.
Yari langa den tu man disi ben abi trobi, ma a owruyari di psa den kon bun baka nanga makandra.
Deze mannen hadden jaren lang ruzie, maar tijdens de afgelopen Oudejaarsviering hebben ze het weer goed gemaakt.
konbaka
znw.
terugkomst.
Sensi Ronald gwe bigin fu januari na Kersow fu tu wiki, te nanga now mi no man si a
konbaka fu en.
Sinds Ronald begin januari naar Curaçao is gegaan voor twee weken, heb ik tot nu toe niets gemerkt van zijn
terugkomst.
kondre
1)
znw.
land, landstreek.
2)
znw.
dorp waar de binnenland bewoners wonen.
kondreman
znw.
landgenoot.
Gebruik: Wordt meestal gehoord als aanspreektitel in toespraken.
2)
znw.
koninginnedag, verjaardagsfeest van de koningin tijdens de koloniale tijd.
koni
1)
bnw.
knap, slim, wijs, pienter.
Te yu no tranga, yu mu koni.
Wie niet sterk is moet slim zijn.
2)
znw.
streek, list, wijsheid, kennis, slimheid.
Dan a frow prakseri wan koni.
Toen bedacht de vrouw een list.
syn:
triki1.
konkoni
1)
znw.
goudhaas, surinaams konijn.
Dasyprocta leporina (Dasyproctidae).
Ook bekend als aguti.
2)
znw.
konijn.
Oryctolagus (Leporidae).
Soms ook bakra-konkoni genoemd om het te onderscheiden van het surinaamse konijn.
konkonisneki
znw.
indigoslang.
Drymarchon corais (Colubridae).
Ook bekend als kruyaraman.
konkru
1)
ww.
klikken, konkelen, verraden.
A boi konkru na en mama taki en brada furu wan pisi fowru meti ini a patu.
Die jongen heeft voor zijn broer geklikt bij zijn moeder dat hij een stuk kippevlees uit de pot gestolen heeft.
Mi nanga a boi go fufuru awara, dan a boi go konkru mi na a man san abi a gron.
Die jongen en ik zijn awara's gaan stelen. Toen heeft hij mij verraden bij de eigenaar.
Zie:
hoigri.
Van: NL.
Etym.:
konkelen
.
2)
ww.
roddelen, kwaadspreken.
Den frow san yu e si sidon dape, na konkru den e konkru sma tori.
Die twee vrouwen die je daar ziet zitten, zitten over anderen te roddelen.
Aladi a frow e libi wan krin libi, den sma e konkru taki a e libi wan motyo libi.
Hoewel die vrouw een behoorlijk leven leidt, spreken de mensen kwaad over haar dat ze een hoer is.
3)
ww.
smoezen, influisteren, vooruit vertellen.
Di a frow ben konkru na a trawan abra en birfrow, a skreki di a si en birfrow e waka e kon.
Toen die vrouw bij de andere iets over haar buurvrouw influisterde, schrok ze aangezien ze haar buurvrouw zag aankomen.
konkrudosu
znw.
radio.
Gebruik: Men zegt nu meestal pokudosu of radio.
(het wordt ook gebruikt voor iemand die veel roddelt).
2)
znw.
verrader.
naki wan konkrutitei
gezegde.
bellen, telefoneren.
Naki wan konkrutitei gi mi go na mi wroko.
Bel voor me naar het werk.
konmakandra
znw.
vergadering, bijeenkomst, samenkomst.
Den ori wan konmakandra fu taki fa a wroko mus seti.
Men hield een vergadering om te bespreken hoe het werk gedaan moet worden.
syn:
krutu.
Spelling variation: komakandra
konofroku
znw.
knoflook.
Allium sativum (Liliaceae).
Van: NL.
Etym.:
knoflook
.
Spelling variation: kunofroku
konsensi fonfon
gezegde.
gewetens wroeging.
Mi no abi konsensi fonfon bika a no mi kiri a man.
Ik heb geen wroeging, want ik heb de man niet gedood.
kontren
znw.
omgeving, buurt, streek (gebied), wijk.
Ala den sma fu Moengo nanga a kontren drape ben kon luku a plei.
Al de mensen van Moengo en de omgeving daar kwamen de wedstrijd zien.
kopro
1)
znw.
koper, koperwerk.
Mi o bai lemki fu krin a kopro fu mi.
Ik ga lemmetjes kopen om mijn koperwerk op te poetsen.
Waar nodig maakt men onderscheid tussen redikopro (zuivere koper) en gerikopro (geelkoper).
Zie:
gowtu;
solfru;
isri;
loto.
2)
bnw.
koperen.
koprokanu
znw.
scheldwoord (gebruikt voor een mulat); soort Assepoester in sprookjes.
koproprin
1)
znw.
muggensoort die bekend staat om zijn harde steek.
2)
znw.
malariamuskiet.
Anopheles soorten/species (Culicidae, O. Diptera).
koprosensi
znw.
koperen cent.
Mi no abi no wan koprosensi.
Ik heb geen rooie cent.
vroeger waren de muntstukken van één cent van koper gemaakt.
kori
ww.
voor de gek houden, bedriegen, foppen, bedonderen.
A man kori mi taki a bo kon.
Die man heeft me voor de gek gehouden dat hij zou komen.
syn:
kisi2.
Zie:
ori ... na spotu;
dyote.
korikori
znw.
rode ibis.
Eudocimus ruber (Threskiornithidae).
Ook bekend als flamingo.
Morph.: redup.
kork'ati
znw.
tropenhelm.
Spelling variation: korku-ati
kor'kori
1)
ww.
vleien.
Efu yu kor'kori en, yu o kisi san yu wani.
Als je hem vleit, krijg je uit hem wat je wil.
Morph.: redup.
2)
ww.
paaien.
Den kor'kori a pikin nanga wan sukrusani di en m'ma gwe.
Men paaide het kind met een snoep toen de moeder wegging.
3)
znw.
vleierij.
Mi kon weri fu a kor'kori fu en.
Ik heb genoeg van zijn vleierij.
korku
1)
znw.
kurk.
Owpa Paulus furu a batra te na a neki, dan a naki wan
korku na a batra mofo.
Opa Paulus vulde de fles tot de rand en plaatste daarna een
kurk op de opening van de fles.
2)
znw.
dobber, drijver.
Den fis'man tai korku na den fis'neti fu den kan si pe den de.
De vissers bevestigden dobbers aan hun netten om te kunnen zien waar de netten zijn.
koro1
znw.
kool.
Brassica oleracea (Brassicaceae).
korpatu
znw.
koolpot.
Te gas no de dan den sma e bori tapu wan korpatu.
Als er geen gas is, koken de mensen op een koolpot.
Zie:
krofaya.
korsow-alanya
1)
znw.
citrussoort, zuur oranje.
Citrus aurantium (Rutaceae).
Ook bekend als swa-alanya.
2)
znw.
mandarijn (Curaçaose oranje).
Citrus reticulata (Rutaceae).
Zie:
alanya.
korsow-apra
znw.
Curaçaose appel, het heeft een witte, rose of rode kleur en is ongeveer 5 cm lang.
Syzygium samarangense (Myrtaceae).
Het wordt ook gewoon apra genoemd als het niet nodig is hem te onderscheiden van andere appelsoorten.
kosi1
1)
ww.
uitschelden.
Yu yere fa a frow kosi en masra di a no gi en a moni?
Heb je gehoord hoe de vrouw haar man uitschold toen hij haar geen geld gaf?
Idiom: Kosi granm'ma a no noti, ma fu begi en baka.
Uitdrukking: Het is makkelijk je grootmoeder uit te schelden, maar vergiffenis vragen is moeilijker.
syn:
was' go;
skuru.
Zie:
krutu.
Var.:
kos'kosi2.
kosi2
znw.
revérence, eerbiedige buiging.
Te den bigisma e miti densrefi dan fu lespeki den e meki wan kosi gi densrefi.
Wanneer oudere mensen elkaar ontmoeten maken ze uit respekt een buiging voor elkaar.
Gebruik: verouderd.
Van: Eng.
Etym.:
curtsy
.
kos'kosi1
1)
znw.
gescheld, gekibbel.
A kos'kosi fu den tu sma dati e weri mi ede.
Het gescheld van die twee mensen maakt me moe.
2)
ww.
kibbelen.
Heri dei yu e kos'kosi a mi yesi.
De hele dag zit je aan mijn oor te kibbelen.
Zie:
krutukrutu.
koso
ww.
hoesten.
Ai, wakti. Mi mu koso even.
Wacht, ik moet even hoesten.
kosokoso
1)
ww.
constant of veel hoesten.
A griep naki mi. Heri dei mi e kosokoso.
Ik heb griep. De hele dag hoest ik.
2)
znw.
hoest.
A kosokoso teki mi.
Ik heb de hoest.
Odo: Yu kan kibri yu granmama, ma yu no man kibri en kosokoso.
Spreekwoord: Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
koti1
1)
ww.
snijden, knippen, zagen.
A nefi dede. Mi no man koti a meti.
Dat mes is bot. Ik kan het vlees niet snijden.
Bifo yu nai wan yapon yu mus koti a krosi.
Alvorens je een jurk naait moet je het lapje knippen.
Koti a planga pe a marki de.
Zaag de plank waar het teken is.
Zie:
sa3.
2)
ww.
opereren.
A datra koti a frow.
De doktor heeft de vrouw geopereerd.
3)
ww.
aftrekken, inhouden.
A man leni wan moni na bangi, dati meki ala mun en moni e koti.
De man heeft geld bij de bank geleend, daarom wordt zijn geld maandelijks ingehouden.
syn:
puru;
hori.
4)
ww.
afsluiten.
Di a frow no pai en faya dri mun langa, den koti en faya.
Omdat die vrouw drie maanden lang geen licht heeft betaald, hebben ze haar licht afgesloten.
5)
ww.
oogsten.
Fosi den ben koti aleisi nanga anu, ma now den e koti en nanga combine.
Vroeger oogstte men rijst met de hand, maar nu doen ze het met een combine.
ant:
sai;
prani.
Van: Eng.
Etym.:
cut
.
6)
bnw.
gesneden.
A titei koti.
Het touw is gesneden.
7)
bnw.
gestremd.
bere koti
gezegde.
een onverwachts opkomende drang om af te gaan, meestal gepaard gaande met krachtige darmspasmen.
koti2
1)
ww.
ruzie, vijandschap.
Mi no e taki nanga en. Mi koti nanga en.
Ik ben niet goed op haar. Ik heb ruzie met haar.
syn:
kaba;
prati;
skotu.
2)
ww.
opschieten, met elkaar vinden.
Meisje, mi no sabi fa yu kan koti nanga sowan gridi man.
Meisje, ik weet niet hoe je met zo een gierige man kan opschieten.
Mi no e koti nanga en. A gridi.
Ik kan niet met hem opschieten. Hij is gierig.
syn:
feni;
go;
waranfaya.
koti3
ww.
mooi gekleed gaan.
Man, yu e koti tide!
Zeg, wat ben je vandaag mooi gekleed!
syn:
prodo.
koti odo
een spreekwoord gebruiken om iemand iets te zeggen.
Zie trefwoord: koti odo.
kot'loto
znw.
een stukje lood gesneden van een oude batterij.
Fosi un ben sutu slinger nanga kot'loto te un ben go onti legwana.
Vroeger gebruikten we stukjes lood bij het schieten met onze katapult als we op leguane(n) jacht gingen.
2)
znw.
klederdracht, traditionele creoolse jurk speciaal gedragen op feestdagen.
Zie:
anyisa.
kotodansi
znw.
dans waarbij de vrouwen alleen koto's aan mogen trekken.
2)
ww.
getuigen.
Skowtu tyari tu man kon di e kotoigi tak' den si tak' na a dagu disi meki a frow fadon. Ma wan fu den
kotoigi ben de bakasei e nyan di a sani psa.
De politie heeft twee mannen gebracht die getuigen dat ze gezien hebben dat deze hond de vrouw heeft laten vallen. Maar een van de
getuigen zat achterin te eten toen het voorval gebeurde.
Var.:
ketoigi.
kotomisi1
znw.
vrouw gekleed in een traditionele creoolse klederdracht.
kotomisi2
znw.
plantesoort.
Lochnera rosea (Apocynaceae).
2)
znw.
kou.
Kiri a airco. Mi no man nanga a kowru moro.
Zet de airco af. Ik kan de kou niet meer verdragen.
3)
ww.
koud maken.
Kowru a biri.
Laat het bier koud worden.
kowru-ati
znw.
gerust hart.
Di a kon na wroko, en ati ben bron. Ma baka di a taki nanga a basi, a gwe nanga kowru-ati.
Toen hij aan het werk kwam, was hij boos. Maar nadat hij met de baas gesproken had, ging hij met een gerust hart weg.
kowrupe
znw.
schaduw, koele plaats.
A faya! Kon un suku wan kowrupe fu bro un futu.
Het is benauwd! Laten we een koele plaats opzoeken om even te rusten.
kowsbanti
znw.
kouseband (wordt gegeten als groenten).
Vigna sinensis (Papilionaceae).
kra
znw.
de menselijk geest; ziel.
krabasibon
znw.
kalebasboom.
Crescentia cujete (Bignoniaceae).
krab'dagu
znw.
wasbeer.
Procyon cancrivorus (Procyonidae).
3)
znw.
wat samengeschraapt wordt.
Morph.: redup.
krab'krabu2
1)
ww.
continu of vaak krabben.
Di a ben pikin, a ben krab'krabu den soro. Dat' meki a abi someni flaka na en futu.
Toen hij klein was heeft hij vaak aan de puisten gekrabt. Daarom heeft hij zo veel vlekken aan zijn benen.
2)
ww.
krabbelen.
Puru a buku na a pikin anu fosi a krab'krabu en.
Haal het boek uit de handen van het kind voordat het erin krabbelt.
3)
znw.
krassen, gekrabbel.
A CD lai krab'krabu, dat' meki a no e drai bun.
De CD zit vol krassen, daarom draait hij niet goed.
4)
bnw.
bekrast, bekrabbeld.
Ala den skorobangi krab'krabu.
Al de schoolbanken zijn bekrast.
krab'patu
znw.
uitschraapsel van de pot, restjes.
Tide te yu e meki pom, dan yu e meki wan pikin krab'patu gi mi.
Als je vandaag pom maakt, moet je ook een klein blikje voor mij maken.
Robby, i kan nyan a nyanyan ini a patu, ma i mu libi wan krab'patu gi mi.
Robby, je kan eten wat in de pot is, maar laat een paar restjes voor me.
Gebruik: Men kan opzettelijk een klein stuk maken van wat overgebleven is van het deeg (b.v. van een pom of een koek). Dit wordt ook krab'patu genoemd.
krabu1
1)
ww.
krabben, schuren.
Fosi yu ferfi a sturu, yu mu krabu a owru ferfi puru.
Voordat je die stoel verft, moet je de oude lak weg schuren.
syn:
skuru.
Zie:
krasi1.
2)
znw.
kras.
Mi oto kisi wan krabu na a doro.
Mijn auto heeft een kras op de deur gekregen.
Zie:
krab'krabu2.
krabu2
znw.
verzamelnaam voor verschillende krabbesoorten.
(O. Decapoda).
krabu-aka
znw.
krabbenbuizerd.
Buteogallus aequinoctialis (Accipitridae).
krafana1
znw.
een soort val om vogeltjes te vangen.
Zie:
klep.
krafana2
znw.
karavaan.
Gebruik: wordt niet meer vaak gebruikt, meestal zeggen de mensen stoet.
kragi
1)
ww.
klagen, aanklagen, klagen over.
Heri dei den pikin disi e kragi tak' brede no de.
De hele dag klagen deze kinderen dat er geen brood is.
A go kragi en masra gi en brada.
Ze is gaan klagen over haar man bij haar broer.
Mi o tyari en go kragi na skowtu.
I ga hem aanklagen bij de politie.
2)
znw.
klacht.
Den wrokoman tyari den kragi go na ministerie.
De werknemers hebben hun klacht ingediend op het ministerie.
kraka
ww.
iets of iemand steunen.
krakatiki
znw.
gevorkte stok die gebruikt wordt om een tak van een boom te ondersteunen; stut.
krakeri
1)
bnw.
vitterig, klagerig, lastig.
Mi no lobi go luku mi granm'ma bika a krakeri tumsi. Awinsi san mi e du, a no e feni en bun.
Ik ga mijn grootmoeder niet graag bezoeken omdat ze te
klagerig is. Ze vindt niets goed, wat ik ook doe.
2)
ww.
lastig zijn, lastig vallen.
A pikin disi e krakeri mi.
Deze kind valt me lastig.
krakti
1)
znw.
kracht.
Baka di a siki, a no ben abi krakti moro.
Na zijn ziekte, had hij geen kracht meer.
Zie:
makti.
2)
bnw.
krachtige, overtuigende, veel voedingsstoffen bevattend.
Efu lanti no feti a drugstori tapu wan krakti fasi, ala sma o lasi bribi ini den.
Als de regering drugszaken niet op een overtuigende manier aanpakt, zal iedereen het geloof in hen verliezen.
Mi o bori wan krakti supu gi yu.
Ik zal een krachtige soep voor je klaarmaken.
krakun
znw.
kalkoen.
(Meleagrididae).
krampu ensrefi
gezegde.
gespannen, krampachtig houden.
Yu kan si tak' Norbert frede datra. A heri pasi a sidon krampu ensrefi.
Je kunt zien dat Norbert bang is voor de dokter. De hele weg zat hij
krampachtig. (lett: ...zichzelf te krampen)
2)
znw.
houten klamp voor het afsluiten van een deur of venster.
3)
ww.
een deur of venster vastmaken met een krampu.
2)
znw.
soepschildpad.
Chelonia midas (Cheloniidae).
krara
znw.
kraal.
A pikin tringi den krara meki wan moi keti fu den.
Het kind reeg de kralen aaneen tot een mooie ketting.
krarasneki
znw.
1)
echte koraalslangen.
Micrurus soorten/species (Elapidae).
2)
onechte koraalslang.
Erythrolamprus aesculapii (Colubridae).
3)
onechte koraalslang.
Anilius scytale (Aniliidae).
4)
wormhagedis.
Amphisbaena fuliginosa (Amphisbaendae).
Ook bekend als tu-ede sneki.
krasi1
1)
ww.
krassen, krabben.
Yu no mu krasi den poisi tapu yu skin.
Je moet de puisten op je lichaam niet openkrabben.
Zie:
skuru.
Van: NL.
Etym.:
krassen
.
ede krasi
gezegde.
intelligent, knap.
Marlon ede krasi; a e kisi soso neigi nanga tin na skoro.
Marlon is intelligent; hij krijgt alleen maar negens en tienen op school.
syn:
srapu.
2)
ww.
jeuken.
A poisi e krasi mi.
Het puistje jeukt me.
krasi2
1)
bnw.
agressief, wild, razend.
A dagu disi krasi. No meki grap nanga en.
Deze hond is agressief (d.w.z. hij bijt). Maak geen grappen met hem.
2)
bnw.
fel, heet.
A son krasi tide.
De zon is fel vandaag.
Zie:
faya1;
pepre.
3)
bnw.
onstuimig.
Te alen kon hebi, dan a watra ini a liba e krasi.
Als het zwaar heeft geregend, is het water in de rivier onstuimig.
4)
bnw.
geil, wellustig.
A man disi krasi, dati meki a abi someni frow.
Deze man is wellustig, daarom heeft hij zoveel vrouwen.
krasi-ede
znw.
bezorgdheid, ongemak.
Mi o seti ala un tori gi unu, dan un srefi no o abi no wan enkri krasi-ede.
Ik zal alle zaken voor jullie regelen. Dan zullen jullie zelf geen enkele
bezorgdheid hebben.
syn:
broko-ede.
krasiwiwiri
znw.
brandnetel.
Laportea aestuans (Urticaceae).
kraskrasi
znw.
uitslag, jeuk, eczeem, schurft.
Mi no man dringi merki noso mi e kisi kraskrasi.
Ik mag geen melk drinken anders krijg ik jeuk.
Morph.: redup.
kras'mira
znw.
diefmier.
Solenopsis geminata (Formicidae, O. Hymenoptera).
kras'todo
znw.
reuzenpad.
Bufo marinus (Bufonidae).
Ook bekend als bigitodo.
2)
znw.
karwats, zweep.
syn:
wipi.
krawatasneki
znw.
slangsoort.
Liophis lineatus (Colubridae).
Ook bekend als swipi.
krawerki
znw.
karwei, bijbaantje.
Di mi ben go na skoro mi feni wan krawerki.
Toen ik naar school ging heb ik een karwei gevonden.
Zie:
wroko.
Spelling variation: karwertyi
krawkraw1
znw.
chips.
Gebruik: (Tegenwoordig gebruikt men het engelse woord chips.).
krawkraw2
znw.
kraanral.
Aramus gaurana (Aramidae).
krefti
znw.
verzamelnaam voor kreeften en kreeftachtige dieren.
(Kl./Cl. Crustaceae).
krei
1)
ww.
huilen, schreien.
Mi ati e krei.
Ik ben diep bedroefd (lett: Mijn hart huilt).
ant:
lafu.
2)
znw.
gehuil.
Mi no man nanga a krei fu a pikin disi.
Ik kan niet met het gehuil van dit kind.
Var.:
kreikrei.
bari krei
ww.
in tranen uitbarsten.
Di en mama dede, a bari krei.
Toen zijn moeder overleed, barstte hij in tranen uit.
krempi
ww.
krimpen.
Di mi wasi a bruku, a krempi tak' mi no man weri en moro.
Toen ik de broek gewassen had kromp het in zodat ik het niet meer kon aantrekken.
Kribisi
1)
znw.
Karaïb (Indianenstam).
2)
bnw.
Karaïbisch.
kriboi
bw.
laatste.
Now mi o gi unu a kriboi pisi fu a tori.
Nu ga ik jullie het laatste gedeelte van het verhaal vertellen.
ant:
fosi;
syn:
laste.
krin
1)
bnw.
schoon, netjes, rein.
ant:
doti2.
2)
ww.
schoonmaken, poetsen.
ant:
morsu.
3)
bnw.
helder.
Mi ai krin ete.
Ik kan nog goed zien (lett: mijn ogen zijn nog helder).
Dei kon krin kba.
Het daglicht is al aangebroken (lett: de dag is al helder).
A boi ferstan no krin ete.
De jongen heeft nog geen begrip van de zaak (lett: zijn verstand is nog niet helder).
Yu ede krin ete.
Je bent nog goed bij je hoofd.
ant:
dungru.
kon na krin
gezegde.
openbaar geworden, aan het licht gekomen, onthuld.
Mi suku fu kibri a tori, ma baka wan pis'ten ala sani
kon na krin.
Ik heb geprobeerd om de zaak verborgen te houden, maar na een tijdje is alles aan het licht gekomen.
ede krin
gezegde.
knap, verstandig.
Yu ede krin ete.
Je bent nog goed bij je hoofd.
Zie:
srapu.
tyari kon na krin
gezegde.
openbaar maken, onthullen, aan het licht brengen.
Baka di en masra dede, dan fosi a frow tyari kon na krin sortu siki a ben abi.
Pas nadat haar man overleden was, maakte de vrouw bekend aan welke ziekte hij leed.
4)
bw.
duidelijk, verstaanbaar.
A man taki a tori krin.
De man heeft dat geval duidelijk uitgelegd.
ant:
dangra.
5)
bnw.
rechtvaardig.
Mi anu krin.
Ik heb geen schuld (lett: mijn handen zijn schoon).
krinkrin
1)
bw.
volledig; werkelijk, volkomen.
Tide te mi e kon na oso dan mi o taigi yu krinkrin fa a tori de.
Wanneer ik vandaag thuis kom zal ik je vertellen wat er werkelijk gebeurd is.
Morph.: redup.
2)
znw.
gerinkel; geluid van een bel.
Mi no man nanga a krinkrin fu a telefoon disi.
Ik kan niet tegen het gerinkel van deze telefoon.
2)
bnw.
creools.
3)
znw.
kindertjes.
kroi1
ww.
kruien.
A frow kroi kon na fes'sei fu a kerki meki domri kan begi gi en.
Die vrouw is naar voren gereden (lett: gekruid) (in haar rolstoel) in de kerk, zodat de voorganger voor haar kon bidden.
kroi2
ww.
magisch beïnvloeden.
Sofia kroi a man, dati meki a man lobi en, no?
Sofia heeft die man magisch beënvloed, daarom houdt hij van haar, he?
2)
ww.
kruisigen, vals beschuldigen.
Wins' fa minister du ala muiti, toku den e kroisi en.
Hoewel de minister zijn best ook doet, toch kruisigen ze hem.
kroku
1)
ww.
broeden.
A fowru e kroku den eksi fu en
De kip broedt haar eieren uit.
2)
znw.
kruk.
Sensi di a kisi a mankeri, a e waka nanga tu kroku.
Sedert hij het ongeluk gehad heeft, loopt hij met twee krukken.
3)
znw.
krukas.
A kroku e naki pikinso.
De krukas rammelt een beetje.
kromantitongo
znw.
taal van Africaanse oorsprong waarin de geesten zich uitdrukt in de
winti religie.
kron
1)
bnw.
krom, scheef.
2)
ww.
krom maken, laten buigen.
I no mu rei ini den olo-olo nanga yu baisigri, noso yu o kron den wiel.
Je moet niet in kuilen rijden met je fiets, anders ga je de wielen
krom maken.
syn:
beni.
kronkron
bnw.
kronkelig.
Wan kronkron tiki.
Een kronkelige stok.
Wan kronkron pasi.
Een kronkelige weg.
Morph.: redup.
kron-neki
znw.
verschillende soorten moerasschildpadden die de kop niet recht naar achteren, maar zijdelings intrekken.
Ook bekend als skoifineki.
1)
znw.
roodkop-deukschildpad.
Platymus platycephala (Chelidae).
2)
znw.
bochelschildpad.
Phrynops gibbus (Chelidae).
3)
znw.
kikkerkopschildpad.
Phrynops nasutus (Chelidae).
krontobon
znw.
kokosboom, kokosnootboom.
Cocos nucifera (Palmae).
krontobuba
znw.
kokosbast.
Spelling variation: krontob'ba
krontokuku
znw.
kokoskoek (gemaakt van geraspte of fijn gesneden kokosnoot, suiker en een beetje gember).
krontomerki
znw.
kokosmelk.
Gebruik: De geraspte harde noot wordt uitgeperst en gezeefd tot melk.).
kroru
1)
ww.
krullen.
A wiwiri e kroru.
Het haar krult.
Var.:
kloru2.
2)
bnw.
krullend.
ant:
grati.
3)
znw.
krul.
krorukroru
bnw.
krullig, vol krullen.
Morph.: redup.
krosbei
bw.
dichtbij, in de buurt, nauw (verwant).
Mi pikin no abi fu waka fara go na skoro, bika a skoro de krosbei.
Mijn kind hoeft niet ver naar school te lopen want de school is dichtbij.
Yu no kan hori nanga a pikin dati. Na wan krosbei famiri fu yu.
Je kan geen relatie met dat meisje aangaan. Ze is een nauw verwant van je.
Gebruik: kerktaal: klosibei.
ant:
fara;
farawe.
Van: Eng.
Etym.:
close by
.
krosi
1)
znw.
kleren, kleding.
2)
znw.
stof(textiel), lap, doek.
Mi feni wan moi pisi krosi fu meki wan empi.
Ik heb een leuk lapje gevonden om er een hemd mee te maken.
kruderi1
1)
ww.
afspreken, beraadslagen, in overleg zijn.
Nownow lanti nanga den man fu Surland e kruderi san den kan du fu no tapu a wrokopresi.
De regering is momenteel in beraad met de mensen van Surland hoe ze kunnen voorkomen dat het bedrijf gesloten wordt.
2)
ww.
bij elkaar passen (als bij kleren); (niet) goed samen gaan (als bij eten).
A bruku nanga a empi san yu e weri no e kruderi.
De broek en het hemd dat je aan hebt passen niet bij elkaar.
Pom nanga dyindyabiri no e kruderi. Den e wroko yu bere.
Pom en gemberbier gaan niet goed samen. Je krijgt er diarree van.
2)
ww.
overeenkomen.
kruktu
bnw.
verkeerd.
Na di mi teki a kruktu pasi, mi doro na dungru-oso.
Omdat ik het verkeerde pad had gekozen, ben ik in de gevangenis terecht gekomen.
ant:
bun.
Zie:
takru;
kron.
kruktudu
znw.
slechte daden, ongerechtigheden.
Gado o tyari a kruktudu fu wi kon na doro.
God zal onze slechte daden openbaren.
kruktufasi
znw.
ongerechtigheid, verkeerde manieren of gewoontes.
Ala sei yu e feni kruktufasi.
Overal vind je ongerechtigheid.
Zie:
bunfasi.
kruktuneki
znw.
luchtpijp.
Oma bigin kosokoso di wan sani go ini en
kruktuneki.
Oma begon te hoesten toen er iets in haar luchtpijp terechtkwam.
kruktusei
1)
znw.
verkeerde kant.
I no weri a empi bun. Yu weri en na kruktusei.
Je heb het hemd niet goed aan. Je heb het verkeerd om aan.
2)
znw.
linkerkant, links.
krut'krutu
ww.
kibbelen, klagen.
Henna nanga birfrow e krut'krutu suma pikin bigin nanga a feti.
Henna en haar buurvrouw kibbelen erover wiens kind met het vechten begonnen is.
Heri dei a frow disi e krut'krutu tak' den pikin e morsu a oso.
De hele dag klaagt deze vrouw dat de kinderen het huis bevuilen.
niet zo sterk als krutu of kosi.
2)
znw.
gekibbel.
Di a p'pa dede, a tyari wan heri krut'krutu ondro den pikin fa a gudu fu en mus prati.
Toen de vader stierf, ontstond er een heel gekibbel onder de kinderen teweeg hoe zijn rijkdom verdeeld moest worden.
Morph.: redup.
Spelling variation: krutukrutu
krutu
1)
ww.
berechten, beraadslagen.
Tamara den o krutu a fufuruman.
Morgen wordt de dief berecht.
2)
znw.
gerecht, rechtbank, rechtszitting.
Tamara a tori fu mi o go na krutu.
Morgan gaat mijn zaak voor het gerecht.
3)
ww.
kletsen, mopperen, klagen, uitschelden, kijven, bekritiseren, ruzie maken.
Her' dei birfrow e krutu na mi yesi.
De hele dag kletst buurvrouw aan mijn oor.
Zie:
kosi1;
kragi.
Var.:
krut'krutu.
4)
znw.
vergadering (van de mensen van het binnenland).
Lanti kari ala den granman kon na foto fu ori wan krutu.
De overheid riep alle stamleiders naar de stad voor een vergadering.
krutuman
1)
znw.
iemand die houdt van kletsen, uitschelden, of kritiek leveren.
2)
znw.
rechter.
krututori
znw.
rechtszaken.
Yu mu abi pasensi nanga krututori. Son leisi yu e wakti yari langa fosi yu tori go na krutu.
Je moet geduldig zijn bij rechtszaken. Soms duurt het jarenlang voordat je zaak voorgaat.
kruwa
1)
bw.
niet goed doorkookt, ongaar.
A aleisi kruwa.
De rijst is half gekookt.
ant:
gari1.
Zie:
lala.
2)
ww.
niet goed koken (rijst).
A sma disi no sabi bori aleisi. Ala leisi a e kruwa a aleisi.
Deze persoon weet geen rijst te koken. Ze kookt het altijd slechts half gaar.
Gebruik: b.v. als je niet genoeg water in de rijst stopt, of als je het niet direkt op vuur zet.
3)
bw.
niet volgroeid, half rijp.
A boi disi ben siki hebi di a e gro kon, dat' meki a tan kruwa.
Deze jongen is zwaar ziek geweest toen hij opgroeide, daarom is hij kort gebleven.
A tomatibon no ben kisi nofo son, dat' meki den froktu fu en kruwa.
De tomaatboom kreeg niet genoeg zon, daarom zijn de vruchten klein gebleven. (niet goed volgroeid)
Efu yu koti den bakba tumsi fruku, den o kruwa. Den no o lepi bun.
Als je de bacoven te vroeg kapt, worden de vruchten half rijp. Ze rijpen niet helemaal.
kruwakruwa
bnw.
gedeeltelijk niet goed doorkookt.
Morph.: redup.
kruyara
znw.
korjaal; kano; uitgeholde boomstam.
Zie:
boto.
kruyaraman
znw.
indigoslang.
Drymarchon corais (Colubridae).
Ook bekend als konkonisneki.
2)
znw.
kleine kogel (als van een fiets).
Zie:
bugru.
kukru
znw.
keuken (het kan binnen of buiten het huis zijn).
Zie:
botri.
kuku1
1)
znw.
gebak, koek, taart.
Gi mi wan pisi kuku fu yu.
Geef me een stuk van je koek.
2)
znw.
koekje.
Mi bai wan paki kuku ma a boi nyan den alamala.
Ik heb een pakje koek gekocht, maar de jongen heeft ze allemaal opgegeten.
kuku2
ww.
koken.
Wakti te a watra kuku, dan yu poti a te ini en.
Wacht tot het water kookt, dan zet je de thee erin.
Zie:
bori.
kuku-opo
Zie trefwoord: opokuku.
ww.
koken (als met suiker, soep, rijst, melk, enz.).
kulekule
znw.
amazone papegaai.
Amazona amazonica (Psittacidae).
kuli
znw.
hindoestaan (het wordt beschouwd als scheldnaam door vele hindoestanen).
Var.:
kuri.
kulibonki
znw.
koelieboontjes.
Dolichos lablab (Papilionaceae).
Ook bekend als sem.
kulturu
1)
znw.
cultuur (overleveringen van de voorvaderen zoals klederdracht, tradities, muziek en godsdienst).
2)
bnw.
cultureel.
kumakoisi
znw.
privaat, buiten closet, toilet, w.c.
kumakriki
Zie trefwoord: makriki.
bnw.
eenvoudig, makkelijk, gemakkelijk, gemakzuchtig.
kumbu
znw.
palmsoort.
Oenocarpus bacaba (Palmae).
(sap wordt bereid van de vruchten).
kundu1
znw.
knobbel, bult.
A boi kisi wan kundu tapu en ede.
De jongen kreeg een bult op zijn hoofd.
syn:
koko2.
kundu2
bnw.
kort, stompje.
Fa a kundu boi knapu sei a langa wan, a e sori moro syatu leki a de.
Hoe die korte jongen naast die lange staat, lijkt hij korter te zijn dan hij is.
Gebruik: wakamantaal.
syn:
syatu.
kundu3
1)
ww.
gierig zijn, zuinig zijn.
A man abi a moni ma a e kundu en!
De man heeft geld maar hij is gierig!
kundukundu
znw.
knobbelen, bulten.
Di mi kmoto fu Nickerie mi skin ben lai
kundukundu fa manpira sutu mi.
Toen ik uit Nickerie kwam zat mijn lichaam vol bulten door de beten van de steekvliegen.
Morph.: redup.
kuneti
tw.
goedenavond, goedenacht.
Kuneti, arkiman.
Goedenavond, luisteraars.
Gebruik: Kan worden gebruikt als je iemand ontmoet of als je weg gaat in de avond uren. In Paramaribo zegt men liever 'goedenavond'.
Zie:
morgu;
adyosi;
nafun.
kunkun
1)
ww.
defaeceren.
Gebruik: wordt door sommigen als vulgair beschouwd.
2)
znw.
drek, uitwerpsel.
syn:
kaka1.
kunsu
znw.
kussen, hoofdkussen.
kupari
znw.
teek.
(Ixodidae, O. Acari).
Andere parasieten zijn sneisi 'vlo', loso 'luis', sika 'zandvlo' en miti 'mijt'.
kuri
Zie trefwoord: kuli.
znw.
hindoestaan (het wordt beschouwd als scheldnaam door vele hindoestanen).
kuriaku
znw.
klein boshert.
Mazama gouazoubira (Cervidae).
Zie:
dia.
kurkuru
znw.
rieten korf met een deksel.
het wordt bij hengelen gebruikt om vissen erin te zetten.
kusuwe
znw.
anattoboom; een kleine boom met rode bloemen en rode vruchten (een rode kleurstof wordt bereid van de vruchten).
Bixa orellana (Bixaceae).
kutai
znw.
slijkspringer, vieroogvis, hoogkijker.
Anableps microlepis, Anableps anableps (Anablepidae).
(Het wordt vaak als spotnaam gebruikt voor iemand met grote ogen.).
kuyake
znw.
1)
verzamelnaam voor verschillende toekansoorten.
(Ramphastidae).
2)
roodsnaveltoekan.
Ramphastos tucanus (Ramphastidae).
Ook bekend als bigikuyake.
kwabangi
Zie trefwoord: kwakwabangi.
znw.
een slag instrument dat gebruikt wordt bij een kawnaprei.
2)
znw.
ondeugende streken, kattekwaad.
Yu no mu prefuru fu libi den tu boi disi wawan na oso. Den o du wan lo kwai.
Waag het niet om deze twee jongens alleen thuis te laten. Ze zullen heel wat kattekwaad uithalen.
Kwaku
znw.
naam van een man die op woensdag geboren is.
Zie:
Zie tabel onder:
deinen.
kwakwasneki
znw.
knolstaartgekko.
Thecadactylus rapicaudus (Gekkonidae).
Kwami
znw.
naam van een man die op zaterdag geboren is.
Zie:
Zie tabel onder:
deinen.
Kwamina
znw.
naam van een man die op dinsdag geboren is.
Zie:
Zie tabel onder:
deinen.
kwartyi
znw.
vijfentwintig cent, kwartje.
syn:
tyawa.
Zie:
Zie tabel onder:
moni.
Spelling variation: kwarki
Kwasi1
znw.
naam van een man die op zondag geboren is.
Zie:
Zie tabel onder:
deinen.
Kwasiba
znw.
naam van een vrouw die op zondag geboren is.
Zie:
Zie tabel onder:
deinen.
kwasibita
znw.
bitterhout.
Quassia amara (Simaroubaceae).
kwaskwasi
znw.
neusbeer.
Nasua nasua (Procyonidae).
Morph.: redup.
kwata
znw.
zwarte spinaap, slingeraap.
Ateles paniscus (Cebidae).
Zie:
monki.
kwataswagri
znw.
satanaap, baardsaki.
Chiropotes satanas (Cebidae).
Ook bekend als bisa.
Zie:
monki.
kwek
1)
znw.
kwik(zilver).
abi kwek ini en skin
gezegde.
wild of onrustig zijn.
A pikin abi kwek ini en skin.
Dat kind is erg onrustig. (lett: Dat kind heeft kwik in haar lichaam.)
syn:
dyompodyompo.
kweki
ww.
kweken, opbrengen, grootbrengen, fokken.
Mi mama no ben man sorgu fu someni pikin. Dat' meki mi pepe ben kweki mi.
Mijn moeder kon niet voor zoveel kinderen zorgen. Daarom heeft mijn peetje me opgebracht.
kweri
1)
ww.
splijten, klieven (van hout).
2)
ww.
hout bewerken met een dissel, of in vierkante blokken hakken.
kweriman
znw.
een soort harder(vis).
Mugil brasiliensis (Mugilidae).
kwet'kweti
bw.
geenszins, volstrekt niet.
A basi nanga den wrokoman no man feni densrefi kwet'kweti!
De baas en de werkneners kunnen volstrekt niet met elkaar opschieten.
Morph.: redup.
Zie:
srefsrefi.
kwikwi
znw.
pantsermeerval.
(Callichthyidae).
Er zijn drie pantsermeervalsoorten in Suriname die te vinden zijn in zoetwater, de plata-ede-kwikwi, de
katrinakwikwi en de sokekwikwi.
kwinsi
1)
ww.
drukken, persen.
Mi no lobi fu go na wowoyo bika den sma e kwinsi yu fu ala sei.
Ik ga niet graag naar de markt omdat men je van alle kanten
drukt.
kwinsi go na ini
ww.
erin drukken.
Di a bus rei kon, ala sma pruberi fu kwinsi go na ini.
Toen de bus aangekomen was, probeerden iedereen zich erin te
drukken.
2)
ww.
uitpersen.
Mi anu swaki tumsi fu kwinsi a merki puru fu a kronto.
Mijn handen zijn te zwak om de melk uit de kokosnoot te
persen.
3)
ww.
uitwringen.
Puru den krosi ini a watra dan yu kwinsi den gi mi.
Haal de kleren uit het water en wring ze voor me uit.
Copyright © 2003